De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdOm den bijbelGa naar voetnoot*)We zijn nog een vervolg schuldig op de bespreking van enige details uit het referaat van dr. G.C. van Niftrik. Dr. Van Niftrik spreekt zich daarin ook over den bijbel uit. Met den bijbel heeft de Kerk te maken, en - ook de school, zo constateert hij terecht. De vraag is nu maar, hoe de samenhang dan voorts gedacht wordt. Dr. Van Niftrik heeft onderscheiden bezwaren. Een der voornaamste is, dat ‘wij er langzamerhand aan gewend geraakt zijn den bijbel als een aparte, zelfstandige grootheid met een eigen leven náást dat der kerk te beschouwen’. Niet allen hoorders zal dat duidelijk zijn. Wel zal het hun voorkomen, dat deze volzin, als zij hem goed begrepen hebben, een prachtige vingerwijzing is in de goede richting. De bijbel niet apart naast de kerk (de school), doch daar in, zó als het zuurdeeg niet apart naast het brood moet blijven - is dat niet volkomen juist? Wij geloven het niet. Als twee hetzelfde zeggen, is het nog niet | |
[pagina 165]
| |
hetzelfde. Dat dr. Van Niftrik den bijbel niet als aparte, zelfstandige grootheid naast de Kerk duldt, komt hier vandaan, dat zijns inziens het wel waar is, dat God zich openbaart in den Bijbel, doch dat het niet waar is, dat Hij daarin geopenbaard zou zijn (206). De onvoltooid tegenwoordige tijd is goed; de voltooid tegenwoordige verkeerd. Openbaring IS niet geschied, doch GESCHIEDT alleenlijk. Zij is een daad Gods in onvoltooid tegenwoordige tijd; ze wordt gegeven, maar is niet gegeven; het is geen gegeven-heid. ‘Openbaring wordt alleen door openbaring gekend’; met andere woorden: eerst in een geschiedende actuele overweldiging van mijn existentie door God wordt voor mij de Bijbel Gods Woord, dat wil zeggen ‘instrument in de hand des Geestes’ (205) (vergelijk 34). ‘Alles’ is hier van het begin tot het einde in Gods handen. Openbaring wordt nooit geopenbaardheid. Nooit is er iets, waarop de mens zijn hand kan leggen en zeggen: dit is nu Gods openbaring (34). Dr. Van Niftrik heeft dan ook bezwaar tegen de leer der geinspireerdheid der Heilige Schrift (201). ‘Inspiratie is een daad Gods - geïnspireerdheid is de toestand van het Boek. Wie de inspiratie des Bijbels gelooft, gelooft en verwacht, dat God de Heilige Geest het menschelijk Woord des Bijbels maken zal tot Gods Woord aan ons’ (201/2). ‘Dat de Bijbel Gods Woord is, is een daad, een act van God. In het oogenblik des welbehagens, als Hij spreekt - dan is de Bijbel Gods Woord. De Kerk belijdt NIET een toestand van den Bijbel, maar een daad van God, als zij zegt: de Bijbel, is Gods Woord’ (205). Met andere woorden: er moet iets aan mij gebeuren. Zal de Bijbel Gods Woord zijn, dan zal de inspiratie der Schrift werkelijk geschieden. De inspiratie van het profetisch en apostolisch woord is geen afgesloten handeling, vóór mij en buiten mij om geschied; want de inspiratie bevat drie saam te vatten momenten, waarvan één dit is, dat de lezers en hoorders van het in den Bijbel vervatte ‘getuigenis’ door den Heilige Geest getuigenis ontvangen van de waarheid van het gelezen en gehoorde getuigenis (206). Als ik den Bijbel Gods Woord noem, is dat niet een stelling over de natuur van dat boek, zoals het daar ligt (206). Dit is alles barthiaans. Barth werkt alles nog nader uit (bijvoorbeeld in zijn leer van den bijbel als één der gestalten van ‘Gods Woord’ en zijn bewering, dat gestalte tegenover gehalte staat), maar zijn hoofdgedachten zijn toch hier verwerkt. Het is duidelijk, dat deze opvatting van de werkelijk gereformeerde zich geheel losgemaakt heeft. | |
[pagina 166]
| |
Want volgens haar kan men slechts bij sacramentele spreekwijze zeggen: de Bijbel IS Gods Woord (223). Sacramentele spreekwijze - men weet wat dit is. Het sacramentele teken is natuurlijk in zichzelf heel wat anders dan de zaak, de onzienlijke zaak, die er door wordt voorgesteld en afgebeeld. Lichamelijke wassing (in den doop) is immers heel wat anders dan de geestelijke wassing, die er door wordt afgebeeld. Alleen maar - de Schrift en de belijdenis noemen soms de betekende zaak met den naam van het teken, en dát is dan de sacramentele spreekwijze. Tot zover loopt alles goed. Zegt men evenwel: nu is die geschreven bijbel TEKEN, en Gods eigenlijke Woord BETEKENDE ZAAK, en als 't erop aankomt, is dat teken van die betekende zaak heel verschillend, zozeer verschillend, als die lichamelijke reiniging verschilt van de geestelijke, welnu, dan is de Bijbel niet meer het Woord van God. Dan is dit zeggen slechts beeldspraak. Eigenlijk is het dan helemaal niet waar. Geen wonder dan ook, dr. Van Niftrik de verhouding tussen het menselijke en het goddelijke in den bijbel, of tussen het boek zelf en het werkelijke Woord van God, vergelijkt met de verhouding tussen de twee naturen van Christus, de goddelijke en de menselijke. Dr. H.W. van der Vaart Smit heeft zijn ongereformeerde Schriftopvatting al eens willen verdedigen, of aannemelijk maken met dit beeld, en dr. K. Dijk heeft dat op zijn manier ook gedaan. We hebben destijds daartegen in ons blad ons uitgesproken, en mogen daarnaar verwijzen. We achten die parallel tussen de twee naturen van den Heiland enerzijds en de Schrift tegenover Gods Woord anderzijds een gevaarlijke vermenging van terreinen, en een vondst, waarmee allerlei kwaads van den Bijbel (geschreven boek) te zeggen valt, onder gelijktijdige lofprijzing voor Gods Woord als niet-geschreven grootheid. Dr. Van Niftrik is dan ook overtuigd, dat het eerste het beste pamflet van ‘De Dageraad’ ons ervan overtuigen kan, dat er ‘gewoon menselijke fouten en vergissingen in den Bijbel staan. Zijn aanvechtbaarheid strekt zich zelfs over zijn religieuzen en theologischen inhoud uit’ (204).
***
Dat deze beschouwingen van de gereformeerde zich ver verwijderen, behoeven we niet te bewijzen. Dr. Van Niftrik legt er den nadruk op, dat de bijbel een ‘vreemd boek’ is, ‘even vreemd, als de Jood onder de volkeren’. Maar Calvijn ziet in den bijbel God met | |
[pagina 167]
| |
ons spreken zo als een gouvernante met haar kinderen, een vader met zijn jongens: ‘het woord is nabij u, in uw mond en in uw hart’ (Deut. 30, Rom. 10). Daarom is ook de klacht van dr. Van Niftrik over de onderwijzers de onze niet. Hij klaagt, dat ‘als de christelijke onderwijzer uit den bijbel gaat vertellen, hij dan gaat vertellen van een God, dien hij bij de kinderen toch eigenlijk bekend veronderstelt’. Inderdaad, wij geloven aan den bekenden God. Wij geloven, dat zijn openbaring is gegeven naar onze bevatting, en waarheid bevatte en bevat. En als dr. Van Niftrik meent, dat ds. K.H. Kroon terecht sprak over het ‘christelijk-verveelde Europa’, is dat niet vanwege de leer van den bekenden God, maar wegens de veronachtzaming van die leer. Wegens het niet meer zien van de majesteit van God in zijn bekend-zijn. Wegens het niet meer leggen van de dingen onder den maatstaf van zijn Woord; wegens het niet meer eren van Hem als Rechter bijvoorbeeld. Maar ik geloof, dat Europa zich veel gauwer vervelen zal onder de barthiaanse tautologieën, die God álmaar buiten het historische leven plaatsen, en toch van Hem de oude klanken proberen door te geven aan de mensen. De dilemma's van de barthiaanse opvatting kunnen we niet als juist accepteren. De bijbel is vreemd, en niet vanzelfsprekend. Aldus dr. Van Niftrik. Alsof dat een dilemma was. Mijn spijsvertering is allerminst vanzelfsprekend, maar helemaal niet vreemd. Mijn denkfunctie evenmin. En als dr. Van Niftrik er over bezwaard is, dat in ons christelijk vertellen van de bijbelse geschiedenissen het besef van de verborgenheid Gods is zoek geraakt, dan stellen wij er tegenover, dat, INDIEN er ooit iemand zou kunnen gevonden worden, die werkelijk in staat was, barthiaans te ‘vertellen’ (ik moet den man nog ontmoeten) uit het vertellen van dezen man het geloof aan Gods geopenbaard-heid zou zoek geraakt zijn. Want, het hoge woord moet er maar uit: we geloven, dat God zich openbaart in den onvoltooid tegenwoordigen, doch ook dat Hij zich geopenbaard HEEFT in den voltooid tegenwoordigen tijd. Dr. Van Niftrik wil een nauwere samenwerking tussen den vertel-kunstenaar en den theoloog. Ik ook. Maar dan moet die theoloog gereformeerd theoloog zijn, dat wil zeggen geloven dat God in de Schrift gesproken heeft, dat die Schrift Gods Woord IS, ongeacht, wat zij in mij doet; dat Hij met kinderen en volwassenen beide omgaat als die gouvernante van daarnet uit Calvijns honderdmaal herhaalde slagwoord; en dat de | |
[pagina 168]
| |
fouten die gemaakt worden door onze vertel-technici haar ontstaan te wijten hebben niet aan het orthodoxe Schriftgeloof, doch aan het geloof, dat de Bijbel pas recht verstaan wordt uit een of andere grootheid dan de Schrift zelf. Bij dr. Van Niftrik is die andere grootheid de kerk (welke?). Bij ons staat het zo, dat de Schrift zich zelf uitlegt. De kerk onder de Schrift. De school eveneens. Het kan. En het moet. |
|