De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdSeculariseringGa naar voetnoot*)We beloofden het referaat van dr. G.C. van Niftrik nader onder de ogen te zien. In zijn inleidende opmerkingen houdt dr. Van Niftrik zich bezig met de nieuwe waardering van de kerk. Enkele tientallen jaren geleden werd haar taak ‘piëtistisch-eng’ gezien, zo oordeelt hij. Het was volgens deze bekrompen zienswijze zo ongeveer haar enige taak ‘den mensch den weg naar den hemel te wijzen’, hun ‘te zeggen, hoe zij getroost kunnen leven en sterven’. Maar schrijver oordeelt, dat dit een verenging was van het evangelie, en dat de gevolgen daarvan rampzalig zijn geweest. Voor de kerk zelf. En ook voor geheel het menselijk leven. De kerk werd er door in een hoek gedrongen. Het Evangelie lei niet langer beslag op het mensenleven. Het wereldleven werd meer en meer geseculariseerd (verwereldst). Hier ontmoeten we het woord secularisering. Dr. Van Niftrik is | |
[pagina 160]
| |
terecht daarvan wars. Hij waarschuwt dan ook tegen alle lijdelijkheid ten aanzien van het steeds verder om zich heen grijpende seculariseringsproces. ‘Ons staatsbestel’, zo zegt hij, ‘heeft geen toekomst als wij er niet in slagen, een dam op te werpen tegen het saeculariseeringsproces’. We hebben er al eens eerder op gewezen, dat de Barthiaanse auteurs het woord seculariseren vaak in den mond hebben. Van ds. Van Ruler hoorden we, dat een politiek program een geseculariseerde confessie isGa naar voetnoot*). Een belijdenis, die werelds geworden was. En van dr. Van Niftrik haalden we in ons nummer van 12 januari enige uitspraken tegen het ‘christelijke imperialisme’ en de ‘verburgerlijking’ van het Evangelie aan. Men voelt, waar het heen moet: het Evangelie blijft ‘vreemdeling’ (dr. Van Niftrik) in deze wereld. Het blijft principieel vreemdeling. Wie ‘den INHOUD van het Evangelie’ omzet in een programma, ‘waarmee wij iets DOEN kunnen in deze natuurlijke gebieden’, miskent het in zijn wezen, zijn taak, zijn bedoeling. Het is goed, tegenover deze redeneringen eraan te herinneren, dat heel deze aanwending van den term secularisering tenslotte terug gaat op polemieken met...de Roomsen. Raadpleegt men bijvoorbeeld F. Lucii Ferraris Prompta Bibliotheca Canonica, juridica, moralis, theologica, VII, 215, dan leest men daar, dat de term secularisatie afstamt van Westphal; en onder verwijzing naar diens geschriften is gebruikt door De Longueville in 1646Ga naar voetnoot**). Daarnaast stond de term profanatie (Mauritius, in zijn geschrift: De saec., C. 2, § 1). De term was gebezigd om ermee aan te duiden de overdracht van kerkelijke goederen tot burgerlijk of wereldlijk (seculair) gebruik. Tegen de (toewijzing van kerkelijke goederen aan wereldlijke machthebbers kwam L.Ph. Behlen in het geweer (De causis saecularizationum), en ook de protestant Joh. Hoornbeek schreef erover in zijn bespreking van de bul van paus Innocentius III. In het kader van deze roomse en protestantse polemieken komt begrijpelijkerwijze ook het ‘Schriftbewijs’ aan de orde. Gewezen wordt op Leviticus 27:28. Noordtzij (A.) vertaalt dit vers aldus: ‘Alleen maar, wat iemand den Heere door den ban wijdt, wat dan ook van alles wat hij aan menschen of vee of grond bezit, dat mag | |
[pagina 161]
| |
niet verkocht noch gelost worden: alles wat onder den ban gelegd wordt is den Heere allerheiligst.’ Met den ‘ban’ wordt volgens Noordtzij hier bedoeld de priesterban. Hij zegt in zijn verklaring: ‘Een mensch, een stuk vee of ook een deel van het erfelijk grondbezit...kon door iemand onder den ban worden gelegd, dat wil zeggen onvoorwaardelijk aan den Heere worden gegeven. Daardoor werd...het...onvervreemdbaar eigendom van het heiligdom. Hier kon dus van lossing geen sprake zijn noch ook van verkoop ten bate van de tempelkas’. Ook Maleachi 3:8 komt in de debatten tussen Rooms en Protestant ter sprake; Ferraris geeft de protestantse parafrase van deze woorden uit zijn dagen aldus weer: moet soms de mens tot zich nemen hetgeen Godes is? waarom rooft gij Mijn goederen, en zegt dan: waarin trekken wij het Uwe aan ons? in de tijden en de offeranden; met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, enz. Ferraris geeft zijnerzijds als voorbeeld van secularisatie of profanatie nog de handeling van Belsazar, die de tempelgereedschappen uit Jeruzalem weggeroofd had en misbruikte, waarvoor God hem strafte; alsmede die van Heliodorus, uit het Boek der Makkabeeën. Men ziet, dat achter dit alles de onderscheiding van twee terreinen ligt: een heilig terrein der kerk een een onheilig, profaan, ‘seculair’ terrein der wereld.
***
Nu schijnt de Barthiaanse theologie van deze roomse destinatie verder verwijderd dan enige andere. Men zou zeggen: juist de Barthiaanse theologie heeft met deze en dergelijke onderscheidingen grondig afgerekend. Men behoeft maar E. Brunner er op na te slaan, de man, die van Barth wel in veel opzichten zich gedistancieerd heeft, maar aan diens grondgedachten trouw bleef. In zijn ‘Gebot und Ordnungen’ (1932, 173) zegt hij, dat het offer, en daarmee heel het sacrale, specifiek-religieuze handelen, door Christus' offerdood is opgeheven. Het sacrale handelen verloor zijn zin, doordat Christus de verzoening bracht. De afzondering van een sacrale ‘zone’, van het leven naast de profane ‘zone’, van een religieus handelen naast het wereldlijke is opgeheven. Al het heilige is profaan, en al het profane is heilig geworden. Wie zo iets leest, staat op 't eerste horen verwonderd, als iemand de anti-seculariserings-tendenzen in de Barthiaanse geschriften ook maar even in verband zet met de Roomse opvattingen. | |
[pagina 162]
| |
En toch wagen wij het erop. Want al heeft de Barthiaanse theologie de twee-zones-leer (zone = terrein, sfeer) voorzover de twee ‘zones’ hier op aarde zouden liggen, theoretisch verworpen, ze heeft een andere ‘twee-zones-leer’ er voor in de plaats gesteld. Oud-Israel zeide: een heilige zone is beneden op aarde, en een onheilige zone eveneens hier beneden op aarde. En tussen beide ligt een tegenstelling. Rome sprak desgelijks. Maar de Barthianen schiepen een ándere twee-zone-leer. Zij stelden het zó: er is een tegenstelling tussen God en mens, en dus ook tussen ‘Gods wereld’ en ‘ónze wereld’; tussen de ‘zone’ van God én de ‘zone’ van ons. Nu is dat hele leerbegrip ietwat vreemd en in feite een inconsequentie. Want als Barth gelijk zou hebben hierin, dat tussen God en mens een oneindig kwaliteitsverschil is - en daarin heeft hij natuurlijk gelijk - dan is het juist op zijn standpunt inconsequent, datzelfde kwaliteitsverschil nu óók te stellen tussen zo iets als ‘Gods wereld’ en onze ‘wereld’. Indien die ‘wereld’ Gods niet maar een mythologische grootheid is, dan moet zij van God zelf ook weer oneindig in kwaliteit verschillen, en kan dus de tegenstelling God-wereld nooit dezelfde zijn, als die tussen Gods wereld (of ‘zone’) en ónze wereld (of ‘zone’). Barth komt hier niet uit; zijn hele of halve leerlingen evenmin.
***
We hebben enkele weken geleden reeds met een enkel woord aangegeven, welke onoverkomelijke bezwaren wij hebben tegen deze Barthiaanse grondgedachten. Dat was in ons artikel: ‘Wat bezielt ze? De antithese’Ga naar voetnoot*). Daarop komen we hier niet terug. Slechts herinneren we eraan, dat van dit Barthiaanse standpunt uit de roomse en de werkelijk-gereformeerde of Calvinistische beschouwing permanent verkeerd gesteld en beoordeeld worden. Denk maar eens aan de tegenstelling sacraal-profaan in de rechtssfeer. Het Roomse kerkrecht noemt Brunner (532) ‘heilig’ in den strengen zin van het woord (‘heilig’, natuurlijk niet volgens hém, doch in tegenstelling met ‘profaan’, zoals Rome de tegenstelling bedoelt en uitwerkt). Hoe komt Rome er toe zijn kerkrecht niet-profaan te noemen, niet- | |
[pagina 163]
| |
seculair, doch ‘heilig’? Ziehier Brunners antwoord: ‘omdat door Rome de distantie tussen het menselijke en het goddelijke principieel en consequent wordt opgeheven’. Natuurlijk is dit een dik woord, en meer niet. Het is in strijd met de waarheid; miskent Romes bedoeling en uitspraken. Het is niet waar, dat Rome de identiteit leert tussen het menselijke en het goddelijke. Maar Brunner moet wel de Roomsen met zulk grof geschut te lijf gaan, omdat hij in zijn eigen strikken verward geraakt is. En de Barthianen mochten wel eens wat voorzichtiger met de Roomsen omgaan. Want zij laboreren zelf aan Roomse ziekten. Bij Rome staat bijvoorbeeld de kerk boven de Schrift: de Schrift ontvangt haar autoriteit van de kerk, in plaats van dat, omgekeerd, de kerk haar autoriteit van de Schrift verkrijgt. Maar als nu dr. Van Niftrik zegt, dat eerst van uit de kerk de Bijbel recht gelezen en verstaan wordt, dan moeten wij aan Roomse en niet aan gereformeerde grondgedachten denken. Gereformeerd is het, te zeggen, dat de Schrift van uit de Schrift recht gelezen en verstaan wordt.
***
Wij moeten dan ook dr. Van Niftriks opvatting inzake de secularisering afwijzen. Hij kent terecht geen apart heilig terrein. Maar ten onrechte kent hij wel een permanent a-part staanden God, een a-part blijvend Woord van God, een a-part gestelde genade. In zijn ‘Kleine Dogmatiek’ haalt hij met instemming dr. Noordmans aan, als deze zegt: de zonde gaat even ver als de schepping, weshalve de natuur bij hem geen ondergrond kan zijn voor de bovennatuurlijke genade (241). Die genade is dan ook geen kracht, doch goedgunstige gezindheid. Wij moeten - zegt dr. Van Niftrik - kiezen tussen genade als gunst OF als kracht (241). En nu moet het hoge woord er maar uit: wij menen, dat het Barthianisme de kortste weg is tot de secularisering van het menselijke leven. Met christelijke programma's wil het niet van doen hebben. Programma's zijn geseculariseerde confessies (Van Ruler). En hier moeten wij aan den ketter Marcion denken. Ook dr. Van Niftrik noemt hem een ketter; daar zijn wij blij om; het zal misschien opzettelijk gebeurd zijn, omdat reeds herhaaldelijk het Barthianisme met Marcionitisme vergeleken is. Maar als dr. Van Niftrik van Marcion constateert, dat deze ‘ascetische’ (en nog wel wat meer dan ascetische) natuur deze wereld alleen maar als een modderschuit kon waarderen, dan zien we het verschil tussen Marcion en de Barthia- | |
[pagina 164]
| |
nen ongeveer hierin gelegen: Marcion weigerde de vlag van het geloof in God den Schepper OP die modderschuit te zetten, en de Barthianen weigerden met de vlag van het geloof in God den Schepper TEGEN die modderschuit op te trekken. Neen - wij zien den Kosmos niet als modderschuit. Die naam past niet voor het geschapene, doch voor het georganiseerde zondige resultaat van de misbruikers van het geschapene. En wij geloven, dat Gods genade ons krachten geeft tegen die modderschuit en haar bemanning. Dat we ook met programma's haar moeten tegengaan. Maar dr. Van Niftrik vindt het verlaten van de haven van de kerk-ruimte, de ruimte van tekenen en getuigenissen, om tegen de modderschuit zee te kiezen zelf al een seculariserende handeling. Als de getuigenisslak haar voelhorens uitsteekt, dan komt ze reeds naar buiten, dan doet ze reeds seculair. Zo is de eerste vruchtbare acte tegen de secularisering van het mensenleven een robuuste afwijzing van het Barthianisme, en het serieus opstellen van programma's; mits ook deze voortdurend zich laten richten door de Schrift, die zichzelf uitlegt. |
|