De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdBarthianisme en Christelijk OnderwijsGa naar voetnoot*)Dr. G.C. van Niftrik (Zeist) heeft onlangs voor de Vereniging | |
[pagina 154]
| |
van christelijke onderwijzers en onderwijzeressen een referaat gehouden. Het is opgenomen in het Correspondentieblad (20 december 1945) onder den titel: ‘Heeft de Kerk een taak bij de Schoolstichting?’ Men vraagt mij van onderscheiden kant, mijn mening daarover te zeggen. Nu zou ik kunnen volstaan met verwijzing naar wat in ons blad herhaaldelijk over het Barthianisme geschreven is. Maar vele van onze lezers (we hebben thans veel meer abonnees dan ooit tevoren) kennen die artikelen niet. Het opgroeiend geslacht heeft bovendien sedert 1940 het zonder waarschuwend woord in dezen moeten stellen. We besloten derhalve, aan het verzoek te voldoen. De schrijver van het referaat is ons veelszins sympathiek, ook om zijn kloek getuigenis contra de ‘synode’ van dr. J. Ridderbos, die een anti-synodaal woord van dr. Van Niftrik heeft aangewend als ware het pro-synodaal. Maar hoe sympathiek de schrijver ons moge zijn, hij zal niet willen, dat we onze overtuiging verloochenen. We staan immers vierkant tegenover hem voor wat betreft de Barthiaanse theologie. Dat dr. Van Niftrik Barthiaan is, kan bekend zijn. En wie het nog niet weet, moet het horen. Want de Barthianen vormen tegenwoordig een vast aaneengesloten front; ze leggen een ongelooflijken moed aan den dag; weten van de na-oorlogs-psychose een bijzonder goed gebruik te maken; via de lieden-van-slappedanigheid, die in de synodocratische kerken in oorlogstijd zich tegen hun bestrijders gekeerd hebben toen de kans schoon was, infiltreren ze ook de ‘Gereformeerde Kerken’; en hebben in Leiden een post bezet, die aanstonds goed gebruikt isGa naar voetnoot*). De hedendaagse eenheids-manie begunstigt hun alle ons bekende contrasten nivellerende quasi-theologie (ze is echter meer filosofie dan theologie), en op hun beurt begunstigen zij deze; weshalve de huidige regering weer blijk geeft, hen wel te mogen lijden; die enkele gereformeerde, die in deze regering verdwaald is, heeft daartegen geen enkel verweer. Kortom: men mag de Barthianen vast en zeker niet onopgemerkt laten. Dr. Van Niftrik nu is overtuigd Barthiaan. Zijn onlangs verschenen ‘Kleine Dogmatiek’ bewijst het overduidelijk. Met Barth | |
[pagina 155]
| |
bepaalt hij de waarde der dogmatiek als een poging om van de dogma's (de concrete) te benaderen ‘HET’ altijd ongrijpbare dogma (een pure abstractie). De concrete dogma's zijn geen openbaringswaarheden bij den schrijver. Dat zijn ze wel bij de Roomsen, zegt hij. Maar niet bij ‘de protestanten’. U bemerkt, dat wij historisch gereformeerden niet meer bij de protestanten, maar bij de Roomsen worden ingedeeld. Want dat wij te allen tijde de mogelijkheid erkennen van vergissing in onze concrete dogma's, dat legt bij den schrijver geen gewicht in de schaal. Alle dogma's zijn volgens hem te allen tijde slechts pogingen; ze bevatten de waarheid niet, maar zijn OP WEG NAAR de waarheid; beter gezegd: ze STREVEN naar de waarheid. En hiermee is onze gereformeerde overtuiging, volgens welke de concrete dogma's inhoud kunnen zijn en ook metterdaad zijn van Gods eigen openbaring, principieel geoordeeld. Men kan dan ook al de bekende Barthiaanse slagzinnen bij dr. Van Niftrik terugvinden; bijna hadden we gezegd: men kan ze netjes in het gelid zien staan. Is bekering een werk Gods? Neen, ‘bekering’ is een BEELD (250). Is bekering zich met Gods Woord richten tot de koninkrijken dezer aarde? Met een profetisch dictum (gezegde)? Of zelfs maar met profetische dictie? Welneen: ‘bekering is een zich áfwenden van de koninkrijken dezer aarde’ (251). Dit aangaande de bekering. Maar daar is nog zo iets als wedergeboorte. Is wedergeboorte, evenals in de Dordtse Leerregels, een nieuwe schepping? Welneen, meneer. ‘Het begrip wedergeboorte is een beeld en een gelijkenis’ (252). Is het waar, wat de Dordtsche Leerregels zeggen, als ze namelijk verzekeren, dat de uitverkorenen van hun eeuwige en onveranderlijke verkiezing ter zaligheid ‘te zijner tijd, hoewel bij onderscheidene trappen en met ongelijke mate verzekerd worden’, namelijk ‘als zij de onfeilbare vruchten der verkiezing, als daar zijn: het waar geloof in Christus, de kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.) in zichzelven met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen (II Cor. 13:5)’? (I, § 12.) O neen. Volgens dr. Van Niftrik is de wedergeboorte ook niet te vergelijken met een biologisch proces; ze is ook geen proces, evenmin als de heiligmaking. Er is voor een ‘stuksgewijze’ opvatting in dezen geen plaats. Wie gelooft, is een nieuwe mens, ‘voor (de volle) 100%’. Ik ben voor de (volle) 100% oude mens, maar ook - zo- | |
[pagina 156]
| |
ver ik geloof - voor de volle 100% nieuwe mens (253). Het woord ‘zover’ moet ge hier niet al te curieus onderzoeken. De wedergeboorte is dan ook niet een te constateren feit (253). ‘In den Bijbel gaat het meer om “geldings”-begrippen dan om “zijns”- begrippen’ (252). Dit zijn opvattingen, die rechtstreeks ook onze kinderen raken. Alsmede de grondslagen van onze pedagogiek. Onze christelijke onderwijzers van een kwart eeuw geleden zouden van dergelijke uitspraken overeind zijn gaan staan, in de periode der ‘voortrekkers’, over wie zij nog al eens eerbiedig spreken. Zij leven merendeels nog in het klimaat van dr. J. Waterinks destijds fel aangevochten these: onze kinderen zijn anders. Maar tegelijkertijd verdringen zij zich om een Barthiaan, zelfs als ze ‘synodaal’ zijn en dus heuselijk een candidaat, die de kinderen niet voor wedergeboren houdt, totdat het tegendeel blijkt, den kansel onwaardig achten. Ze zijn schapenzonder-herder, passief en actief. En in deze aporie is het hun nuttig, te weten, dat dr. Van Niftrik Barthiaan is. Met prof. Miskotte, en met ds. Van Ruler, dien we onlangs besprakenGa naar voetnoot*), ziet ook hij de kerk slechts als een teken, een teken van de voleinding des Geestes (dat is de regenboog anders ook...), ze is bij hem (denk aan ons artikel over Van Ruler) ‘een kosmos van goddelijke tekenen’ (194). De gemeenschap der heiligen draagt zijns inziens een eschatologisch karakter (194). Vandaar dan ook, dat de gemeenschap der heiligen niet opzettelijk, doch onopzettelijk enige uitbreiding in het wereldleven hebben zal. Hoe? Als anticipatie! Als voorlopig teken van het komende! 't Is mager genoeg, zouden ‘onze voortrekkers’ zeggen. En ze zouden gelijk hebben. Want zo'n ‘voorlopig teken’, dat is - de schrijver zegt het zelf ter waarschuwing duidelijk erbij - ‘dat is nog heel wat anders dan het christelijk imperialisme, dat deze wereld christelijk fatsoeneeren wil. Het toepassen van “christelijke beginselen”, bijvoorbeeld christelijke gemeenschapsbeginselen in het sociale leven dezer wereld is wel een zeer hachelijk en gevaarlijk ondernemen. Dergelijke ondernemingen eindigen meestal daarmede, dat er groote concessies gedaan worden aan de gemeenschapsidealen dezer wereld en dat de gemeenschap der heiligen van haar specifiek karakter wordt beroofd. | |
[pagina 157]
| |
Er zal en er moet - zoolang deze bedeeling duurt - distantie blijven tusschen de gemeenschap der heiligen en elken gemeenschapsvorm in deze wereld’ (194). In de kringen van het christelijk onderwijs kent men de uitdrukking ‘het christelijk volksdeel’, Die uitdrukking heeft destijds kritiek uitgelokt van dr. Hoedemaker, die de leuze ophief: heel de Kerk en heel het volk (de volkskerk-gedachte moest tegen Kuyper worden beschermd). In het confessionele weekblad ‘De Gereformeerde Kerk’ (hervormd) werd die kritiek voortgezet (dr. Kromsigt). Toen kwam dit orgaan onder barthiaanse invloeden; prof. Haitjema nam eveneens de uitdrukking ‘christelijk volksdeel’ onder handen en deed dit met veel dieper en bewuster theoretische fundering. Onderwijzers van de christelijke school, vooral die van de ‘voortrekkers’ den lof plegen te zingen, zullen nu misschien zich geïnteresseerd afvragen, hoe het ‘christelijk volksdeel’ er bij dr. Van Niftrik afkomt. Ziehier het na het voorafgaande volkomen begrijpelijke antwoord: Over de actie van ‘het christelijk volksdeel’ in Nederland is dr. Van Niftrik slecht te spreken. Ware het anders, hij zou immers geen Barthiaan wezen? ‘Het is de fout’ - zo oordeelt hij - ‘het is de fout van het christelijk volksdeel in Nederland, van de christelijke vakbeweging en van de christelijke politiek geweest, dat zij allen de heerschappij van Christus verwisselden met de heerschappij van christelijke menschen, van christelijke beginselen, van een christelijk-wereldbeschouwing en van een christelijk-politiek inzicht...De wérkelijke heerschappij is in ons vaderland steeds weer gebleken, doordat Hij (Christus) óns christelijk imperialisme telkens weer liet mislukken en verzanden. De HEER is VRIJ - vrij ook van ons. Omdat hij de vrije en souvereine Heer is, maakt Hij zich telkens ook weer los van óns christelijk imperialisme...De knecht, de slaaf des Heeren LEEFT NIET BIJ DE BEGINSELEN, die hij meent uit het Woord Gods te moeten afleiden, en die hij zelf met een aureool van “eeuwigheid” voorziet (eeuwige, onveranderlijke beginselen!), maar van de opdracht en het bevel des Heeren, dat in elke nieuwe situatie NIEUW TOT HEM KOMT’ (98). Natuurlijk is er onder ons niemand, die ooit geloofd heeft, dat Gods Woord SAMENVALT met onze politiek, onze levens- en wereldbeschouwing. Wij weten zeer wel, dat ook de allerheiligste maar een klein beginsel der van God geëiste gehoorzaamheid heeft. Maar dit te belijden is wat anders dan te zeggen, dat God Zich los- | |
[pagina 158]
| |
maakt van ons werk. Hij maakt Zich los van onze zonden in dat werk. Maar Hij heeft wel waarlijk ons eeuwige beginselen gegeven. Zo zeker als Barth ze denkt te hebben, zó zeker vinden wij ze in de Schrift; en ze zijn daar andere dan Barth poneert en niet moede wordt uit te werken. Wij blijven daarom van oordeel, dat dit alles het christelijk geloofsbezit prijsgeeft. Wij zijn bang voor deze dusgenaamde ‘theologie des kruises’, omdat van het ‘kruis’ hier een wel lyrisch, doch niet een openbarings- en kerkhistorisch-getrouw gebruik gemaakt wordt. ‘Onze wereldtijd is...lijdenstijd voor Jezus Christus’, zegt de schrijver: men moet maar durven. ‘Het moet ons...door dit lijden van Jezus Christus duidelijk worden, dat er geen rechtstreeksche en geen geleidelijke overgang is van de schepping naar het Koninkrijk Gods...Daarom kan men niet theologiseeren en verkondigen vanuit de Schepping. Het is een merkwaardig, misschien wel typisch Nederlandsch verschijnsel, dat...men zijn practisch-christelijk handelen op menig terrein des levens laat bepalen door een scheppingstheologie, die men waarlijk kan ontwerpen buiten de prediking des Kruises om...Men kan in ons dierbare vaderland zoo “ongebroken” van eeuwige scheppingsordinantiën uitgaan, dat men zich afvraagt of inderdaad de beteekenis van het Kruis wel voldoende is verstaan...Als wij dit werkelijk verstonden, wat zouden wij dan voorzichtiger zijn in onze politieke en maatschappelijke programma's -, in onze beginselen (die altijd “eeuwig” heeten) en in onze operaties met “scheppingsordeningen”’ (115/6). Jezus ‘gaat door de gebieden van het natuurlijke leven, zónder dat Hij komt tot een positieve verhouding tot familie en volk, tot staat en cultuur. Het is verwonderlijk, dat de Kerk er eeuwenlang in geslaagd is het Evangelie van Jezus Christus “burgerlijk” op te vatten - gemeend heeft, dat de inhoud van een Evangelie gebruikt kan worden tot positieven opbouw van samenleving en staat. Jezus is de Vreemdeling in de natuurlijke levensgebieden. Dat had de Kerk reeds lang onmogelijk moeten maken om het Evangelie om te zetten tot een programma, waarmede wij iets DOEN kunnen in deze natuurlijke gebieden. Misschien zal de Kerk in deze geweldige tijden gaan zien, dat het Evangelie eveneens vreemdeling blijft - critisch staat tegenover al onze positiviteiten en onontvreembare verworvenheden...Hoe zal men het Evangelie des Koninkrijks omzetten in een sociaal en politiek program!? Jezus heeft ook als leeraar des volks en als opvoeder van Zijn discipelen geen succes gehad en geen groote resultaten bereikt’ (III) Als | |
[pagina 159]
| |
ik de schrijver was, zou ik het woord ‘grote’ in dezen zin geschrapt hebben. Het komt mij voor, dat in al deze uitspraken de Barthiaan zich doet zien. Ook, dat de probleemstelling onjuist is. Maar voor ditmaal is het ons doel alleen den referent uit het Correspondentieblad aan onze lezers even voor te stellen: we lieten het naamkaartje hem zelf van een tekst voorzien. We behoeven niet meer aan te halen, om duidelijk te maken, dat deze referent volkomen anders denkt dan wij over de ‘eeuwige beginselen’, waarvan heel onze machtige schoolstrijd is uitgegaan. Ongetwijfeld zijn er in christelijke onderwijskringen verscheidenen, die dit alles weten, en bewust aansturen op een revolutie, zó effectief en radicaal als de barthiaanse pleegt te zijn. Maar er zijn óók ettelijken, die het niet begrijpen, die ook niet den ‘theologischen’ achtergrond vermogen te peilen, die achter een referaat als van dr. Van Niftrik ligt. Ze staan voor de klas als vanouds; maar de balken van den vloer van hun leslokaal wordt van onderen doorgezaagd. Tot hen willen we spreken. Een volgenden keer willen we daarom na deze oriëntering iets meer van nabij de beweringen van den referent gaan beluisteren. |
|