De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPluriformiteit der kerk (III, slot)Ook op dit punt verwachten wij geen tegenspraak. Althans niet voor het geheel der door ons opgeworpen vragen. Misschien kan men aan een enkele der door ons gestelde vragen de betekenis van kernprobleem ontzeggen. Al zou dit voor het totaal dier kwesties nog heel weinig verandering brengen, toch willen wij gaarne luisteren naar iedere ingebrachte bedenking. Ons evenwel is geen enkele opmerking uit geschriften van ouderen of jongeren datum onder de ogen gekomen, waarin ontkend werd, dat vragen als door ons gesteld, voor de pluriformiteitsleer slechts bijkomstige betekenis zouden hebben. Wij willen, voor wat dit punt betreft, nog gaarne één opmerking maken. Ze is deze: met opzet hebben we één vraag, die wij voor ons zelf zonder enigen twijfel als één der voornaamste, zo niet als de voornaamste der kernvragen in dezen zien, hier niet gesteld, en ervan afgezien, aan te tonen, dat ook ten aanzien dáárvan de meningen scherp uiteengaan. Het is nl. de vraag, of de pluriformiteit een moment van ontwikkeling is, ja dan neen. Ieder weet, dat hierop door meer dan één TOESTEMMEND geantwoord wordt. Dr. V. Hepp heeft eenmaal zelf verklaard, dat Kuyper en Bavinck aan de zijns inziens oude leer der pluriformiteit een ‘nieuw element’ hebben toegevoegd, namelijk dat de pluriformiteit een moment van ontwikkeling betekent. (Almanak N.D.D.D. 1934.) Anderen hebben juist tegen dat moment van ontwikkeling bezwaar ingebracht, onder de jongeren, en ook onder de ouderen in vroeger of later tijd. En wij voor ons menen, dat dr. Hepp anders waardeert, ook uit wetenschappelijk oogpunt, dan ditmaal recht is, wanneer hij verklaart, dat dit element ‘toch niet de kern der pluriformiteitsleer raakt’ en beter kon worden uitgeschakeld in het destijds door hem geleverde betoog. Wij voor ons menen - en ondergetekende heeft dit reeds besproken in de pers, na verschijning van dr. Hepps desbetreffend artikel - dat in elk tot de kern door- | |||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||
dringend betoog nopens de pluriformiteitsleer de ontwikkelingsgedachte van primaire betekenis isGa naar voetnoot*). Niettemin, ofschoon naar ons oordeel in alle pogen om mee te arbeiden ten bate van kerk en wetenschap de kwestie der ontwikkelingsgedachte bijzonder zwaar weegt, wijl ze naar onze overtuiging het christelijk denken ‘aan den rand’ van meer dan één ‘afgrond’ brengt, toch willen wij voor 't ogenblik de gestelde vraag terzijde laten. Ook al wisten we, dat dr. Kuyper zelf de pluriformiteit ‘naar vaste overtuiging’ als faze van ontwikkeling ziet, waartoe de kerk van Christus moest komen. Tenzij men ons van ongelijk overtuigen kan, stellen wij dus vast, dat ten aanzien van de pluriformiteit der kerk geen gangbare leringen bestaan. Tenzij dan, dat de confessie als gangbare lering genomen wordt. Ongetwijfeld zouden wij op dit punt van ons betoog aangekomen, het recht hebben, thans te redeneren als volgt:
We willen niet verhelen, dat wij, wordt dit onze taak, zéker in bepaalde pluriformiteitstheorieën elementen zien, die ons schijnen te voeren in een richting, die zich van de confessie langzamerhand verwijdert. ‘Het sein’ moet onzes inziens ‘op onveilig’ worden gezet. Wijl wij ons tot die taak reeds meermalen hebben gezet, laten wij ze thans rusten. Wij houden ons immers overtuigd, dat de synode van 1936 van geen enkele voorgedragen opvatting heeft willen con- | |||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||
stateren, dat zij afwijkt van de confessie. Niet de synode verklaarde dat er opvattingen zijn, die met de confessie strijden doch zij constateerde slechts, dat bepaalde personen te dien aanzien vragen stelden, meer niet. Wij moeten ons derhalve houden aan den tekst van het synodebesluit. Dien tekst voor ogen houdende, en ons refererende aan wat hierboven werd opgemerkt, concluderen wij dus:
Van een advies aan de synode van Sneek op dit punt onthielden wij ons dan ook. Immers, een advies werd ons slechts gevraagd in onlosmakelijk verband met de van ons begeerde onderzoeking en toetsing van niet nader omschreven opvattingen. Waar van dit laatste geen sprake heeft kunnen zijn, zou het eerste bepaald ongepast zijn. De Sneeker synode heeft de pluriformiteitskwestie dan ook laten liggen. Ze heeft alleen maar gezegd, dat op een bepaald puntje nog eens moest studie gemaakt worden. Naar vaste gewoonte benoemde zij een commissie. Deze verzocht ondergetekende in een vriendelijk briefje, eens te vertellen, wat hij van de artikelen der confessie inzake de kerk dacht. Even vriendelijk antwoordde ondergetekende, dat hij, alvorens antwoord op die invitatie te geven, graag eerst wilde weten, of de correspondentie ook publiek mocht worden gemaakt. Op deze vraag heeft de commissie nimmer ook maar één woord geantwoord. Spijtig genoeg, want 't raakt de zaken der kerk. En der belijdenis. Kunt U erbij? Wij niet - misschien. |
|