De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Ds. J. Douma over het geval - KnoxGa naar voetnoot*)Ook ds. J. Douma (Britsum) heeft zich met de kwestie der pluriformiteit bezig gehouden. Van de opmerkingen, die ik gaf, heeft hij een luttel procent eens nader bezien; is toen daarop afgekomen; en heeft vervolgens, met een toepasselijk woord, naar althans hém docht, dit gedeelte zijner opmerkingen beëindigd, om eindelijk over te gaan tot herhaling van wat anderen schreven. Zijn opmerkingen hadden ten doel, de mijne inzake het geval - Knox te ontzenuwen, weshalve ze ook in de pers van prof. Kuyper, prof. Hepp, dr. Kaajan met instemming aangehaald zijn. Het voordeel van een paar weken wachten met antwoorden is soms: dat inmiddels ook anderen besluiten tot overname van wat hun nuttige hulpverlening schijnt; we kunnen dan in het antwoord het terrein beter overzien, en weten meteen, waar we aan toe zijn in den huidigen staat der gereformeerde wetenschap. Ik heb ook nog niet gereageerd op wat ds. Zwier of ds. Van Ruler schrijft; allicht heeft wachten óók in dezen in gelijken zin zijn voordeliger kant... Op één punt wees ik reeds. In het nummer van 2 februari had ik het vraagpunt, door Knox aan Calvijn voorgelegd, aldus geformuleerd: ‘of tot den doop konden worden toegelaten: onechte kinderen, kinderen van afgodendienaars en geëxcommuniceerden’. Mis, zegt ds. Douma: er staat ‘debeant’, dit is: ‘moeten, en niet maar kunnen, zoals prof. S. vertaalt’. Wel gefeliciteerd, ds. Douma, met den geschoten haas. Inderdaad, er staat ‘debeant’; hetgeen één van die werkwoorden is, die misschien geen enkel oud-gymnasiast vergeten | |
[pagina 108]
| |
is, ook al vanwege zijn vertrouwdheid met het woord ‘debet’. Maar als U bedenkt, dat ik helemaal niet ‘vertaalde’, doch (een kind kan het constateren) Knox' brief losjes weergaf, wijl het me om die ‘afgodendienaars’ te doen was, dan is het bedrijf, waarmee ge u ditmaal onledig houdt, een beetje overbodig; als Knox vraagt: moeten ze gedoopt worden, dan bedoelt hij natuurlijk: mag de kerk ze weigeren? En dan komt dat natuurlijk precies neer op: kunnen we ze toelaten tot den doop... Een beetje serieuzer wordt wat ds. Douma daarna opmerkt, en wat ook al dienst heeft ‘mogen’ doen bij de bladen bovengenoemd. In mijn weergave van de door Knox gestelde vraag had ik me van déze woorden bediend: ‘onechte kinderen, kinderen van afgodendienaars en geëxcommuniceerden, en zulks vóórdat de ouders met berouw tot de kerk waren wedergekeerd’, enzovoort (bk. 140, kolom 3). Mis, verklaart weer ds. Douma: prof. Kuyper vertaalde: ‘vóórdat...de ouders zich door bekering onder de Kerk gesteld hebben’. De lezer voelt, dat hier alles vastzit op ‘berouw’, dan wel ‘bekering’. Dat zegt ds. Douma ook zelf. Verwaarlozende (althans nú) mijn eerste ‘weergave’ (die hij zoëven wel onder de loep nam), maakt hij gewag van het feit, dat ik in een latere eveneens vrije redactie had gezegd: ‘dat het kinderen betrof, wier ouders nog niet met berouw (resipiscentia) zich weer onder de tucht (subdiderint) der kerk geplaatst hadden’. Letterlijk verbindt ds. Douma hieraan deze opmerking: ‘Prof. Schilder spreekt hier over ouders, die nog niet met berouw zich meer onder de tucht der kerk geplaatst hadden - en meent zo te kunnen bewijzen, dat het hier niet gaat over roomse ouders, maar over ouders, die leden der Kerk waren. Maar hij vertaalt (voor de tweede maal die onjuiste bewering! K.S.) niet juist. Het woordje “weer” staat er niet. Ook wordt niet van een zich weer plaatsen onder de tucht der kerk gesproken. Er staat: sese subdiderint ecclesiae', in het Fries letterlijk: bjar ûnder de tsjerke deljaen. Zakelijk en in goed Nederlands vertaalt prof. Kuyper juist: “voordat de ouders zich bekeerd hadden en aan de Kerk zich hadden onderworpen”. (Hamabdil, bl. 126). Resipisentia is een woord voor bekering.’ Tot zover ds. Douma. Hoe een oratorisch effect de wending ook moge hebben, ik kán helaas ze toch niet meer gebruiken, zeggende: ‘eerlijk gezegd, heb ik me bij het lezen van deze woorden verwonderd’. Ik verwonder | |
[pagina 109]
| |
me niet meer, zelfs niet erover, dat de broeders Kuyper-Hepp-Kaajan hier hun fiat aan geven. Maar we willen de zaak toch even bekijken, voor de lezers: a. Waar haalt ds. Douma het vandaan, dat ik in DIT geval het wil hebben over ‘ouders die leden der Kerk waren’? Feit is, dat in Knox' brief (17, 619) die ‘geëxcommuniceerden’ achteraan staan in het lijstje. Dat is een waarschuwing tegen te haastige conclusies: dat geëxcommuniceerden geen lid der kerk zijn, weet een kind, ik ook wel. Maar het liep over die ‘afgodendienaars’, of liever over hún kinderen. Wat ds. Douma hier van mij vertelt, is fantasie: hij haalt de dingen door elkaar. En de mensen ook: ‘Afgodendienaars’ en ‘geëxcommuniceerden’. Wat is dat toch? Zijn die geëxcommuniceerden soms weer rooms geworden? Men zou het wel zeggen, als men bovenstaande regelen van ds. Douma leest. b. Neen, natuurlijk staat het woordje ‘weer’ er niet, maar, nog eens, het was ook geen vertaling, doch vrije weergave. Geëxcommuniceerden, die met berouw, of bekering, laat dat even rusten, weerkomen, komen toch ‘weer’ tot de kerk? En plaatsen zich toch ‘weer’ onder haar tucht? c. Wat die ‘tucht’ betreft, ik meende in mijn eenvoud, dat ieder die tot de kerk komt, hetzij voor het eerst, hetzij ‘bij vernieuwing’, zich onder haar tucht plaatst. Er zijn dominees, die elken zondagmorgen zeggen: plaatsen we ons onder de tucht van de wet des Heeren. Mag dat niet? Het element van tucht ligt in het ‘sub’: als ds. Douma hier bezwaren heeft, denk ik aan de spijkers-op-laagwater-methode. d. Maar ‘resipiscentia’ dan? Volgens ds. Douma is dat ‘bekering’, en niet ‘berouw’. Het hele artikeltje verliest natuurlijk zijn zin, tenzij ds. Douma werkelijk meent, dat resipiscentia wél past bij eersten overgang naar de kerk, maar niet bij terugkeer, zoals van mensen, die met berouw terugkeren nadat ze afgesneden zijn geweest. Welnu, zowel ds. Douma en dr. Kaajan, als vooral de professoren Kuyper en Hepp hadden zich wel tienmaal mogen bedenken, eer ze zó iets lieten afdrukken. Als in het formulier van de wederopneming gezegd wordt: ‘geliefde christenen, wij hebben u laatstmaal voorgehouden van de bekering van onzen medebroeder N., om met uw voorweten wederom tot de gemeente van Christus opgenomen te worden,’... | |
[pagina 110]
| |
dan gaat het dus over een geëxcommuniceerde, die zich weer onder de tucht der kerk plaatst, net als in den brief van Knox. En dan staat er in de vertaling Sylburgius-Revius § 2 ‘resipiscentia’. Als het een poosje later heet: ‘Dienvolgens heeft de Heilige Paulus den Corinthiër (dien hij verklaard had, dat van de kerk afgedaan behoorde te worden) wederom bevolen op te helpen en te vertroosten, nadat hij, van velen bestraft zijnde, tot inzicht was gekomen’...dan staat er al weer: resipiscentia (posteaquam resipuisset). Als enkele regels verder staat, dat ‘niemand, die zich oprecht bekeert, enigszins behoort te twijfelen’, dan staat er weer hetzelfde woord (resipiscenti); het gaat blijkens het verband nog steeds over het terugkeren van een eens verstotene. Als de voorganger aan den weder op te nemen broeder vraagt: ‘of gij voor God en Zijn gemeente alhier van ganser harte verklaart, dat gij oprecht berouw hebt’...dan staat er weer hetzelfde woord, (te vere resipiscere). Wat men zoal lezen kan! Om de maat vol te meten, wijs ik erop, dat de eerste volzin, dien we in deze editie bij de ‘Christelijke Gebeden’ aantreffen, hierop neerkomt (bl. 233), dat de dienaar des Woords, of liturg, des morgens na de lezing der wet (of nadat deze gezongen is) de kerk moet vermanen tot ‘resipiscentie’. Volgens ds. Douma, ‘Heraut’, ‘Credo’, ‘Utrechts Kerkblad’, is dat dus een onmogelijkheid... Als in de Kerkenordening, artikel 78, sprake is van een geval, ‘wanneer iemand, die geëxcommuniceerd is, zich wederom wil verzoenen met de gemeente door boetvaardigheid,’dan staat er weer in diezelfde editie: resipiscentie, 311. Benevens, dat dan de zondaar volgens ditzelfde artikel professie (belijdenis) moet doen van zijn...resipiscentia! Ja, maar, Calvijns eigen woordgebruik dan? Als hij spreekt over de vrouw, die tot haar man terugkeert (Hosea 2:7) noemt hij dat ‘resipiscentie’, beeld van het terugkeren met waarachtige droefheid (42, 233). Resipiscenties heten daar nuttige correcties (ib.)...Als de kerk overeenkomstig Mattheüs 18 iemand ‘bindt’, is de geëxcommuniceerde zeker van zijn verderf, tenzij hij ‘resipiscentie’ betoont (2, 911). Het doel der excommunicatie is onder meer, dat het tot resipiscentie kome (1, 76). En zo voort; waarom zouden we nog meer aanhalen? | |
[pagina 111]
| |
Ds. Douma heeft nóg iets, waar ik ook met genoegen op antwoordden wil. Maar het lijkt me goed, met hem denzelfden weg te volgen als met dr. Kaajan. We zullen eens een weekje wachten, en ds. Douma gelegenheid geven, van een en ander kennis te geven aan zijn lezers. Wie weet of dan niet de professoren Kuyper en Hepp en dr. Kaajan hem weer even trouw zullen citeren? ‘Een wolkje als eens mans hand’, zou prof. Hepp zeggen...Want heus, het ziet er wat raar uit aan den wetenschappelijken hemel tegenwoordig. |
|