De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Goud waard’ - volgens dr. H. KaajanGa naar voetnoot*)Inzake de pluriformiteitskwestie zijn we verzeild geraakt in de periode van de guerilla. Op hetgeen ik opmerkte wordt door enkele andersdenkende broeders niet ingegaan voor wat betreft de hoofdvragen. Slechts op enkele details komt men af; en niet zodra meent men vasten grond onder de voeten te hebben, of men zegt: ziedaar, ziedaar; en als K.S. zich nu eren wil, dan neemt hij wat hij schreef terug. Ik zou in alle ernst willen vragen: gelooft U, bij enig nadenken, dat, indien al op die enkele puntjes het gelijk aan Uw kant zou zijn, | |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
daarmee ook maar in het minst was aangeraakt, wat ik voorts schreef, en door U met geen vinger aangeroerd is? Inmiddels, we willen wel luisteren. Daartoe vermelden we eerst, wat ‘De Heraut’ opmerkte, en vervolgens, wat dr. Kaajan daaraan vastknoopte. Men herinnert het zich: het ging over de kwestie, of, als Knox Calvijn vraagt over het dopen van onechte kinderen, kinderen van geëxcommuniceerden, en van ‘afgodendienaars’, met die laatsten ‘roomsen’ waren bedoeld. In dat geval zou dus door Calvijns toestemmend antwoord een vrijbrief gegeven zijn voor het dopen van roomse kinderen zo ongeveer naar den regel: dopen, wat in het doophuis komt. Ik stelde daartegenover, én op grond van wat in Knox' brief zelf stond, én op grond van wat Calvijn antwoordde, én op grond van wat ik uit de geschiedenis van de reformatie in Schotland ophaalde, dat men geen recht had, die ‘afgodendienaars’ als roomsen te bestempelen. Nu heeft ‘De Heraut’ aangaande dit gevat het volgende opgemerkt (we citeren letterlijk): ‘Laat ons ten overvloede hier nog aan toevoegen, dat, toen op de Synode te Emden dezelfde vraag aan de orde kwam, door de broeders te Keulen ingezonden, of “het toegelaten is eens PapistenGa naar voetnoot1) kind te dopen”, de Synode verwees naar hetgeen de broeders van Genève hiervan geschreven hadden. Het antwoord nu luidt dat, al was het het allerzekerste alleen kinderen te dopen, waarvan de vaders lidmaten der kerk waren, men daarom toch de kinderen van Papisten niet moest uitsluiten van den doop. “Dergelijk antwoord, zeggen ze, hebben wij aan die van het Rijk van Schotland gedaan, als ze ons advies over deze zaak begeerd hebben”. Ook hieruit blijkt wel afdoende, dat met deze afgodendienaars Papisten bedoeld werden, die geen lid der Gereformeerde Kerk waren’. Tot zover ‘De Heraut’. Dr. H. Kaajan in ‘Utrechts Kerkblad’ is hiermee zo ingenomen, dat hij schrijft: Deze opmerking van prof. H.H. Kuyper is goud waard en het zal prof. Schilder eren, als deze nu zijn ongelijk erkent. Tot dusverre. Aan dr. H. Kaajan zou ik willen antwoorden: met genoegen zal ik op elk detailpuntje, al is het nóg zo bijkomstig, ongelijk bekennen, zodra ik overtuigd ben. Eerder echter niet. En wijl dit thans het geval niet is, om na te noemen redenen, solliciteer ik ditmaal niet naar Uw verzekering, dat ik me heus heb geëerd. | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
Wel geloof ik, dat het dr. Kaajan zal eren, als hij zijn lezers doorgeeft, wat ik nu zeggen ga. Het is niet minder dan dit: dat ‘De Heraut’ door het verhaal, dat het blad doorgaf, de historische feiten heeft verwrongen, door van wat werkelijk gebeurd is een zó tendentieuze ‘weergave’ te bieden, dat het ‘bericht’ zelfs als onwaar af te wijzen is, en dat dr. H. Kaajan vóórdat hij zulke berichten ‘goud waard’ noemt, beter doet, ze eerst maar eens te controleren. Hetgeen ik heb aan te tonen, natuurlijk.
***
Volgens ‘De Heraut’ hebben de broeders van Keulen de Emder synode de vraag voorgelegd, ‘of het toegelaten is eens Papisten kind te dopen’. Het kind van een Papist. Wie leest dit anders dan zó, dat in het algemeen gevraagd werd: mag men roomse kinderen dopen? Als ik zeg: mag men een kroeghouder toelaten ten avondmaal, een spoorwegarbeider (met verplichting tot werk op zondag) toelaten tot de openbare belijdenis, dan denkt iedereen aan kroeghouders in het algemeen, aan spoorwegarbeiders in het algemeen. Niemand denkt dan aan een zeer bepaalden kroeghouder, bijvoorbeeld één, die een nadere verklaring heeft afgelegd, niemand aan een zeer bepaalden spoorwegarbeider, die bijvoorbeeld op het principiële punt zich verklaard heeft. Zo denkt ook niemand, die ‘De Heraut’ leest, aan een zeer bepaald papist, iemand die over den gereformeerden doop zich nader had uitgesproken. Helaas, wie aldus ‘De Heraut’ leest, en dan in goed vertrouwen daarop af zou gaan, die is op een dwaalspoor gebracht. Want de vraag, uit Keulen aan de Emder synode gelegd, handelde niet over ‘papisten’, maar over een zeer bepaald papist. Ten bewijze halen we hier aan de Acta der Synode te Emden, 4-13 oktober 1571, opgenomen in ‘Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw, verzameld en uitgegeven door F.L. Rutgers’, 's-Gravenhage, Nijhoff, 1889, 42 v. DaarGa naar voetnoot2) lezen we, op bl. 92 (bijzondere vragen): | |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
Op de tiende vrage der Broederen van Keulen, of het toegelaten is eens Papisten Kind te doopen, WELKE BETUIGT, DAT DIE FORME DES DOOPS, DIE IN DE GEREFORMEERDE KERKEN IS, HEM REINDER DUNKT TE WEEZEN, DAN DIE WELKE IN HET PAUSDOM IS GEBRUIKT? is geantwoort, dat die hierin voldaan begeert te wezen, die neeme eene Copie van het geene de Broeders van Genève hier van geschreven hebben’Ga naar voetnoot3). ***
De lezer is nu natuurlijk verlangend geworden te weten, wat dan ‘de broeders van Genève hiervan geschreven hebben’. We vinden het vermeld op bl. 93 v. Letterlijk schrijven we het stuk over: ‘Het beste ende alderseeckerste is geen kinderen tot den doop toe te laten oft t'ontfangen, dan van welcken die Vaederen lidtmaeten des lichaems der Kercken sijn, ende voorwaer het is den Ordinaris Regule diemen in deser saeken behoort te gebruicken; nochtans om die te seer strengicheit te maetigen in deser saecken, soo moet men altijt hierop acht nemen, dat Godts verbondt sich strecket tot in het duijsenste geslacht, niet om alsoo ouerhoop allerly kinderen diemen te doopen anbiedt t' ontfangen, onder het decxsel dat die voorouderen daer van, van ouer duijssent jaeren geleden Christenen geweest sijn, maer well om door goeden ende behoorlicken middel, tot der Kercken wederom aen te nemen ende te voegen, t'gene dat daervan vervrembt is geweest; maer nu sijn die middelen verscheiden ende menigerleij, nae dat die omstandicheden verscheiden ende mennigerleij zijn. Want waert saecken, dat Godt sijnen vervallen Kercken werderom belieffde op te richten, ende dat die Ordinaris bedieninge des doops (welcke heden s' daeghs de vijanden der waerheijt misbruicken) wederom gestelt were in handen van den oprechten herderen, all waere het schoon dat veele lyeden noch soo haest niet gereformeert offt bekeert ende herboeren waeren, soo en soude men nochtans sulcker lyeden kinderen (dien der Kercken toe koemen) van den doop niet moegen affsluijten: Want men en soude den seluigen niet alleene te kort doen, maer oock die gemeenschap der geloeuigen, ende der beloften Godts. Dergelijcke Antwoorde hebben wij aen die vanden Rijcke van Schotlandt gedaen, als sij ons advijs oeuer dese saecke begeert hebben. Item ter plaetzen daer die Kercke onder den Cruijce schuijlt oft affgesondert ende verborgen is: Indien daer die ouderen der kinderen noch soo swack ende bevreest zijn, als dat sij hun tot der gemeente niet en derren begeuen, Offt, noch rouw, ende ongeschickt zijnde hun niet buijgen en willen onder het jock Jesu Christi, ende daer en tusschen nochtans eenige van haere vrienden last ende macht geuen van haer lyeden kinderkens aen te bieden, om in aller behoorlickeit ende suijverheit gedoopt te worden, soo en is daer geen oorsaeke noch redene die verhinderen mach die selve kijnderkens angenoemen te wordene, behaluen dat die Peters ende Meters, oft die getuijgen des doops haer verbinden in desen haeren Ampte ende plicht hun seluen getrouwelicken te quijten, oock verseeckeren ende betoegen, dat sij van den ouderen voorss. volle last ende bewillinge hebben, van alsulcx te doene, Want dat is effen soo veele, Als ofte die Vaeders der voorseider | |||||||||
[pagina 105]
| |||||||||
Kinderen, haer vaederlich Recht ende Actie te buijten gegaen ende ouergegeuen hadden in handen van den voorss. Peteren ende Meteren etc. Maer soo daer eenich persoen is, die vanden Euangelio gansch niet en weet, ende daerin geheell onverstandich is, soo en wilden wij al sulckes kindt eene niet raeden tot den doop aengenoemen te worden, sonder den seluen persoen te doen belouen eerst ende voor all, dat hij gedoegen sall, dat sijn kindt vanden Peters ende Meters t'zijner tijt sall onderwesen ende geleert worden inde suijvere leeringhe des Evangeliums, ende dat hij door sijne vaderlicke auctoriteit oft vermoegen 't zelve kindt nu toch nummermeer en sall dwingen of daer toe brengen, dattet wederomme sall koemen ofte gebracht worden totte superstitia ofte auergeloeuicheden des Paussdoms, maer dat hij den seluen kinde veel meer sall vrijheit geuen tho leuen nae die leeringe des Evangeliums, daer het inne onderwesen is. Indien men in deser saecken den toom langer gaeue ende meer toe liet, soo soude d' ambitio oft die vermeetenheit te seere regneren, ende daer soude veele verwoestinghe ende groote ongeschicktheit uijt volgen.’ Tot zover het lijvige stuk.
***
We hebben het citaat volledig gegeven, om alle misverstand af te snijden. We brachten enkele onderstrepingen aan. Als nu de lezers eens blijven staan bij de passage, waar staat, dat men een dergelijk advies gegeven heeft aan ‘die van den Rijcke van Schotlandt’, dan kunnen we gauw met elkaar klaar komen. Er staat immers duidelijk, dat er heel wat verschil kan zijn in de omstandigheden, waaronder de reformatie zich baan moet breken, en dienovereenkomstig ook groot onderscheid in de manier, waarop men moeilijke gevallen heeft af te wikkelen. Maar wat het geval van Schotland betreft: dáár stond de zaak zo:
We moeten dr. Kaajan daarom teleurstellen, voor wat onze ‘eer’ betreft; we houden helemaal staande, wat we schreven. Temeer, waar het ‘Artijckel van Geneuen dienende tot een andtwoorde op de voorss. 10 vraege der Broederen van Coelen’ (Keulen) natuurlijk | |||||||||
[pagina 106]
| |||||||||
heel wat anders is, dan de brief, dien Calvijn aan Knox schreef de dato november 1559. Merkwaardige loop van de discussie! Toen ik kortheidshalve me strikt hield aan de correspondentie van Knox en Calvijn, en de geschriften van laatstgenoemde, zeiden de broeders, die er anders over dachten: u moet uit Schotland zelf uw bronnen halen. Toen ik daarna aan dat verlangen voldeed, kwam men met dit Geneefse artikel voor den dag, dat weer op ander terrein ligt. Ik heb op dit punt nog wat meer op mijn hart. Maar ik zal toch eens even wachten. Bedrieg ik me niet, dan is de toon van dr. Kaajan - even goede vrienden, overigens - scherper dan eerst. Ik mag dat wel: het gaat ons om de zaak. Maar ik krijg nu langzamerhand genoeg van een methode, die weinig vrucht draagt; de methode van: als tien punten behandeld zijn, op één of twee ervan debatteren, en de rest dan doen vergeten. Voor ik dus verder ga, wil ik thans even pauzeren, om dr. Kaajan gelegenheid te geven, zichzelf te ‘eren’, door dit verhaal aan zijn lezers, voor wat het kardinale puntje betreft, door te geven. En hun te zeggen, dat het bericht, dat hem goud waard was, onjuist was, a. inzake het stellen van het probleem, b. inzake het reproduceren van het te Emden doorgegeven antwoord. Want daar staat letterlijk: het ging om kinderen, die voor rekening van de gereformeerde kerk lagen. Men moge tegen de methode, waarop vroeger de hervorming van overheidswege werd doorgevoerd, nóg zo veel bezwaren hebben, maar het feit veronachtzamen mag men niet. Men moet de kerkhistorie niet verwaarlozen, zoals prof. Hepp, maar dan naar den verkeerden kant, nog onlangs volkomen terecht, bulletineerde.Ga naar voetnoot*) |
|