De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdOnjuiste polemiekGa naar voetnoot*)Prof. Kuyper schrijft in ‘De Heraut’, dat ondergetekende ‘weer in een polemische bui verkeert’. Hoe zou hij het vinden, als we de door hem en prof. Hepp begonnen polemieken van 1936 en daarna aan ‘een bui’ toeschreven? We merkten op, waarom we over de pluriformiteit weer spraken; het was in antwoord op wat van andere zijde geschreven werd, nog onlangs. Voorts lees ik, dat ik ‘thans bij voorkeur prof. Kuyper tot mikpunt van (mijn) aanvallen kies’. Onze lezers weten beter. Pijnlijk doet deze toevoeging aan: ‘trots de zogenaamde verzoening op de Synode te Sneek’. Wat wil dat ‘zogenaamd’? Is dat geen oordeel over het hart? We hebben een verklaring gepubliceerd over één zeer bepaald feit; maar dat heeft nooit betekend, dat zakelijke meningen niet verder zouden besproken worden. Als men meent, dat pacificatie aangaande één bepaald ‘persoonlijk feit’ insluit, dat men over andere zaken niet meer disputeren mag, kan men de Tweede Kamer wel naar huis sturen. Prof. Kuyper heeft zelf na de Amsterdamse synode, toen we ook samen een verklaring hadden | |
[pagina 101]
| |
getekend, mij aangevallen. Heb ik toen zó gereageerd? En - was dat gevolg van ‘een polemische bui’ van prof. Kuyper? Voorts citeert prof. Kuyper de artikelen van dr. H. Kaajan (reeds beantwoord) en ds. J. Douma (op wien ik nog verder inga). Eens zien of van onze antwoorden ook nota genomen wordt. Ook prof. Hepp plaatste enkele uitlatingen, over ‘vergissingen’ en zo. Ik heb daarop maar één ding te antwoorden: ook ik heb hem verscheiden malen vergissingen onder het oog gebracht. Maar ik vond me dan meteen verplicht, een poging tot bewijs te geven. Kan of wil ik dat niet, dan doe ik het zwijgen er toe, om geen praatjes te publiceren. Dát verschil is er in de methode van prof. Hepp en die van mij. Eens zien, of prof. Hepp op de beantwoording ingaat, die ik dr. Kaajan en dr. De Bondt gaf... Geen nood overigens; er zijn nog altijd meelevende kerkleden, die de argumenten bestuderen. Het doet, gezien het debat over John Knox (zie vorige keer), ietwat vreemd aan, van prof. Hepp te vernemen, dat ik inzake Knox een kerkhistoricus had moeten raadplegen. Wat deed ik anders verleden week? Maar dr. Kaajan neemt een in New York (en London-Toronto) verschenen werk tot bron, het boek van H.Y. Reyburn (1914). Ligt misschien daar één van de bronnen der onjuiste vertaling van ‘afgodendienaars’ door ‘papisten’ (roomsen)? Reyburn (bl. 248) geeft de opvatting zonder verder één woord ter verklaring en zonder ook maar te vermelden, dat letterlijk van ‘afgodendienaars’ gesproken was. Kerkgeschiedkundigen raadplegen! |
|