De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Kentekenen en symbolen’ (I) (Antwoord aan dr. A. de Bondt) (II)Ga naar voetnoot*)Kent U Stapleton? Hij was theologisch hoogleraar in Douai, later te Leuven, Rooms. Een tijdlang Jezuïet. Schrijver van zeer geleerde werken. Hardnekkig bestrijder van de kinderen der Reformatie. Maar dan eentje, die ze ook bestudeerde. Ge vindt bij hem brede bespreking van die volzinnetjes, die dr. A. de Bondt tegenwoordig | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
uit de Institutie van Calvijn voor den dag haalt, om daarmee de pluriformiteitstheorie, zoals ze door hem wordt voorgestaan, te helpen verdedigen, en Calvijns naam daarvoor te annexeren. Van dien Stapleton lees ik (Opera, I, Lutetiae Parisiorum, 1720, 23): dat protestanten zoals Calvijn (als deze zegt, dat onder het pausdom ‘aliqua ecclesia’, iets van de kerk nog is), of als Melanchton (als hij zegt, dat ze - aldaar - in sommige overblijfselen nog verscholen ligt), of als Luther (als hij datzelfde nog weer wat anders uitdrukt), daarbij dan niet denken aan ‘NOTAE’, maar slechts aan SIGNA der kerk. Slechts aan ‘signa’. ‘Notae’ zijn kenmerken der kerk. ‘Signa’ zijn maar tekenen. (Tussen beide is een groot onderscheid.) Deze Stapleton, die door Bavinck nog al eens geciteerd wordt, wist dus, dat wie Calvijn leest, tussen ‘notae’ en ‘signa’, wel ter dege onderscheiden moet, en anders hem niet begrijpt. Dit aangaande Stapleton, voorlopig.
***
Kent U Bellarminus? Ook hij was rooms hoogleraar, o.a. te Leuven, befaamd verdediger van de roomse kerk en theologie tegen de reformatoren; Luther, Calvijn, Zwingli, Melanchton toont hij herhaaldelijk goed te kennen; ook bij hem treft ge meermalen citaten uit Calvijn, met nauwkeurige opgave van de vindplaats. Als deze zich bezig houdt met de passage uit Calvijns Institutie (IV, c. 10, § 27) betreffende de kerkelijke ceremoniën, dan merkt Bellarminus op, dat die ceremoniën - nu spreekt hij in het algemeen, dus ook over zichzelf - grote betekenis hebben; ze zijn immers zekere ‘symbolen’, waardoor wij van ongelovigen worden onderscheiden. Ze kunnen ook uitnemend dienst doen als onderscheidingstekens tegenover de ketters. De sacramenten, die hebben de ketters óók; daaraan kan men dus niet zo gemakkelijk het onderscheid vaststellen. Maar met behulp van de ceremoniën gaat dat beter. Zo heeft men oudtijds den sabbath op zondag in plaats van op zaterdag gesteld; een onderscheidingsteken (-symbolum, of -signum) tegenover de Joden. Epiphanius, zo zegt Bellarminus, schreef afzonderlijk over de ceremoniën de kerk, die konden dienen zo ongeveer als kenmerken (quaedam veluti | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
notae) ter onderscheiding van de kerk ter ener, en de secten ter anderer zijde. Ook Bellarminus - die de kenmerken der kerk elders behandelt - kent dus het verschil tussen ‘kenmerk’ en ‘symbool’. Een symbool is ‘zonder meer nog geen kenmerk der kerk; geen onderscheidingsteken, waaraan men met zekerheid de ware kerk kan onderscheiden van de valse, de kerk van de secte. Er zijn, zo zegt een ander Jezuïet (Suarez) (in zijn polemiek met koning Jacobus) kerkleraars, die de kenmerken (notae) der kerk maar vermenigvuldigen. Maar men kan die boventallige dan soms herleiden tot de vier van ouds bekende (eenheid, heiligheid, katholiciteit, apostoliciteit). Of - het zijn niet zozeer kenmerken (notae) als wel tekenen (signa) der ware kerk: non sunt tam propriae & certae notae, quam verae Ecclesiae verisimillima signa (Defensio F.C., 1614, 778).
***
Dat we op deze roomse Calvijn-lezers wijzen, vindt zijn aanleiding in dr. De Bondts repliek. We weten, dat dr. De Bondt zich er op beroepen had, dat Calvijn toch maar van ‘kentekenen’ der kerk bij Rome had gesproken. Dr. De Bondt dacht daarbij aan Inst. IV, 2, 12. Omdat de passageGa naar voetnoot1) slordig wordt aangehaald, zal ik ze met de nodige aanvullingen geven: ‘Kortom, ik zeg, dat er kerken zijn, in zoverre (de Heere de overblijfselen van Zijn volk, hoe ellendig verstrooid en uiteengejaagd dan ook, daar op wonderlijke wijze bewaart, in zoverre) er enige kentekenen (symbola) der kerk blijven bestaan, en wel voornamelijk die kentekenen, wier kracht noch de listigheid van den duivel, noch menselijke boosheid kan vernietigen. Maar omdat daarentegen daar die tekenen (notae) vernield zijn, waarop wij in deze uiteenzetting voornamelijk moeten letten, zeg ik, dat iedere vergadering en ook het gehele lichaam van het pausdom de wettige gedaante van de (Sizoo: “een”) kerk mist.’ Men lette er op, dat deze vertaling van de hand van prof. dr. A. Sizoo is. Deze heeft hier ‘symbolen’ door ‘kentekenen’ en ‘notae’ door ‘tekenen’ weergegeven. Ik voor mij zou het juist andersom gedaan hebben; Corsmannus' editieGa naar voetnoot2) doet het in de aangehaalde plaats óók anders. Daar lezen we de betreffende passage als volgt: | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
Om kort te zijn, ick segge, dat onder het Pausdom kercken zijn, ten aensien dat de Heer de overblijfselen van zyn volck, al hoewel seer jammerlick verstrooyt en gheslingert, aldaer wonderbaerlick bewaert, ten aensien datter eenige teeckenen (symbola) van de kercke blijven: en voornaemelick die teeckenen, welckers kracht niet en kan verbroken worden, noch door de listigheydt des duyvels, noch door de boosheyt der menschen. Maer dewijl daer-en-tegen aldaer uytgebluscht zijn de merck-teeckenen (notae), die wy in dese disputacy byzonderlick moeten aensien, soo segghe ick, dat...enzovoort. Nu zijn er heel wat onnauwkeurige vertalingen in omloop, die met fijne nuancering van Calvijns proza geen rekening houden. In de editie Leyden, Jan Praedts & Jan Bouwensz., 1593, wordt in de geciteerde coupure tussen ‘symbola’ en ‘notae’ geen verschil gemaakt; beide woorden weergeven door ‘teeckenen’. De editie van 1560 is wel zeer slordigGa naar voetnoot3). Juist die editie, welke dr. A. Kuyper heeft laten herdrukken, laat het verschil in de woorden ‘signa’ en ‘notae’ in de aangehaalde plaats uitkomen; men kan daar evenwel weer niet te veel waarde aan hechten, omdat in andere plaatsen de woorden weer omspringen; men leze maar de passages in de naaste omgevingGa naar voetnoot4). | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
Waar dus de vertalingen generlei hulp bieden, daar moet Calvijn zelf spreken, Calvijn, gezien in verband met de theologische opvattingen van zijn tijd. Wij hebben immers in ons nummer van 16 februari dr. De Bondt gezegd, dat, als Calvijn van ‘enige kentekenen der kerk’ bij Rome spreekt, daar niet het woord voorkomt, | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
waarmee de ware merktekenen der kerk van Christus worden aangeduid.Ga naar voetnoot*) Dr. De Bondt erkende de juistheid daarvan, maar - zo poogde hij aan te tonen - zakelijk is er geen verschil. Letterlijk laat dr. De Bondt het volgende drukken: Uit dit overzicht blijkt, dat Calvijn voor de merktekenen van de ware Kerk zowel het woord symbola, als notas gebruikt. Dat dr. De Bondt alzo oordeelt, nadat hij enkele paragrafen van Calvijn heeft doorgelezen, verwondert mij niet. Maar dat de dogmenhistoricus der Vrije Universiteit, prof. Hepp, zijn instemming daarmee betuigen kan, en dan verder daaraan enkele nog al verdragende woorden verbinden durft, dát heeft me enigszins verbaasd. Want de eer der gereformeerde theologie is er mee gemoeid, in het lezen van Calvijn niet achter te staan bij Jezuieten. Helaas hebben sommigen hunner de onderscheidingsgave getoond te bezitten, waarvan we de blijken ditmaal tevergeefs bij de calvinisten prof. Hepp en dr. De Bondt zoeken.
***
Reeds worden we op het goede spoor gezet door Stapleton. Als deze (Opera, t. I, Lutetiae Parisiorum, 1620, 107) een afzonderlijke verhandeling wijdt aan dat deel van Calvijns Institutie, dat thans ‘Credo’ zo bezig houdt, en waarop sommigen hun pluriformiteitsbegrip willen funderen, dan vindt ge naast een letterlijk citaat der bekende passage volgende opmerkingen:
Want de kerk, zo zegt Stapleton, heeft verscheiden symbolen. Dat zijn de ‘sacramenten’. Weliswaar beweert Stapleton ten onrechte, dat Calvijn maar één van de vele symbolen der kerk noemt, want in de aangehaalde plaats zegt Calvijn duidelijk, dat er ook andere symbolen der kerk onder het pausdom gebleven zijn; boven- | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
dien merkt hij in een door Stapleton eveneens letterlijk geciteerde uitspraak, (IV, 2, 11) op, dat de Heere ‘daar Hij Zijn verbond in Frankrijk, Italië, Duitsland, Spanje en Engeland heeft in bewaring gegeven, toen die landen door de tirannie van den antichrist onderdrukt zijn, opdat Zijn verbond onschendbaar zou blijven, in de eerste plaats Zijn doop daar bewaard (heeft), het getuigenis des verbonds, die, door Zijn mond geheiligd, ten spijt van de goddeloosheid der mensen, zijn kracht behoudt’; en hij voegt er in één adem aan toe: ‘vervolgens heeft Hij door Zijn voorzienigheid bewerkt, dat ook andere overblijfselen bleven bestaan, opdat de kerk niet geheel ten onder zou gaan’. Stapleton heeft dus geen recht, Calvijn ‘dien vos’, te verwijten, dat hij alleen maar den doop als overblijvend symbool der kerk onder Rome bewaard gebleven acht. Maar waar Stapleton wél gelijk aan heeft, dat is dit: dat hij tussen ‘notae’ en...symbola’ verschil kent. Hij is theologisch te goed geschoold, om dat te kunnen vergeten. Had dr. De Bondt gelijk, en was dus ‘nota’ en ‘symbool’ bij Calvijn hetzelfde, dan had Stapleton zijn Jezuïeten aldus kunnen toespreken:
Maar Stapleton weet het wel beter. Hij had anno 1940 zulke troostredenen wél kunnen schrijven in een overzicht van twee of meer nieuwere gereformeerden, we noemen nu alleen maar dr. De Bondt en prof. Hepp. Doch uit Calvijn zelf distilleert hij zulke troostredenen gelukkig niet. Hij schrijft zijn Jezuïeten als volgt:
| |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
Want de doop, gelijk het sacrament in het algemeen, die is een symbool (het enige niet, K.S.). Maar het rechte gebruik van het sacrament (ook des doops), dat is een nota, een kenmerk der ware kerk tegenover de valse.
***
De Jezuïet Stapleton kan, evenals zijn collega BellarminusGa naar voetnoot6), gereformeerden van tegenwoordig behulpzaam zijn bij het lezen van Calvijn. De pijn der ontdekking doet haar heilzaamheid niet te niet. Haar noodzaak evenmin. Of is het niet nodig, de belijdenis te handhaven, die de kenmerken der ware kerk ontzegt aan Rome, het instituut, dat naar dr. De Bondts eigen erkentenis, de valse kerk is. Feitelijk komt dr. De Bondts conclusie hierop neer, dat de valse kerk nog kentekenen der ware heeft. Ik aarzel niet, dit een bewering te noemen, die in strijd is met de belijdenis. En als prof. Hepp van zulke artikelen zo dankbaar nota neemt, dan vind ik dat zeer onvoorzichtig. Juist vanwege die ‘heilzaamheid’ en ‘noodzaak’ van zoëven zullen we nog even verder gaan - maar moeten dan meteen wachten tot het volgende nummer; de ruimte is al weer verbruikt. We hopen dan meteen gelegenheid te vinden, ds. J. Douma, door dr. Kaajan en ‘De Heraut’ met instemming geciteerd, te beantwoorden. |
|