De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Afgodendienaars’ naar dr. H. Kaajan en ds. DoumaGa naar voetnoot*)Men herinnert zich, dat we enkele weken geleden enkele uitspraken citeerden, waaruit volgens prof. Kuyper en prof. Dijk zou blijken, dat naar het oordeel ook van Calvijn, antwoordende op een vraag van den hervormer van Schotland, John Knox, de kinderen van ‘afgodendienaars’ moesten gedoopt worden. Afgodendienaars zouden dan roomsen zijn; Calvijn zou dus gemeend hebben, dat kinderen van roomse ouders moesten gedoopt worden. Wij stelden daartegenover, dat die ‘afgodendienaars’ geen roomsen waren, maar mensen, met wie de tot reformatie gebrachte kerk zich reeds had ingelaten. Hun kinderen waren dus geen kinderen van een roomse kerk, maar gingen de kerk der reformatie aan. Ze behoorden volgens Calvijn tot de ‘domestici’ der kerk, tot de huisgenoten.Ga naar voetnoot**) Voorts citeerden we in Persschouw even dr. Kaajan, die nog aan de opvatting van ‘afgodendienaars’ als ‘roomsen’ vasthield, althans met een ‘hoogstwaarschijnlijk’.Ga naar voetnoot***) Dr. Kaajan komt in ‘Utr. Kb.’ nog op de zaak terug. Het voorzichtige ‘hoogstwaarschijnlijk’ is nu prijsgegeven...Laten we weg | |||||
[pagina 83]
| |||||
hetgeen met de záák niets te maken heeft, dan komen zijn argumenten hierop neer:
Antwoord: het ware beter geweest, indien dr. Kaajan niet Reyborn, en ook niet Kromsigt, maar Knox zelf gelezen had. Op grond van heel lange passages, die ik van Knox' hand, alleen optredende, dan wel in gezelschap met anderen, las in William M'Gavin, ‘The History of the Reformation of Religion in Scotland’, Glasgow, 1831, alsmede in ‘The History of the Reformation in Scotland by John Knox, edited by David Laing’ (Edinburg, 1846), houd ik staande, dat bij Knox de term ‘afgodendienaars’ aanduiding is van een klasse van zondaren, niet van een klasse van leden ener bepaalde kerkelijke gemeenschap. Als hij het over de roomsen heeft, noemt hij hen doorgaans papisten. Het spreekt vanzelf, dat de roomsen vanwege de mis en andere superstitiën vaak afgodendienaars worden genoemd, en dat met name zij volgens Knox aan ‘idolatrie’ (de gewone schrijfwijze) zich schuldig maken. Maar daarmee is iedere ‘afgodendienaar’ nog geen lid ener roomse kerk geworden. Aanroeping van ‘heiligen’ is speciaal een roomse zonde: Rome gelooft aan heiligen, en roept ze aan, vaak losjes. Maar daarom mag iedereen, die ‘Sinte Margriet!’ of ‘Alle Heiligen!’ of: ‘Goeie Jozef!’ of ‘Heilige Antonius!’ als stopwoord gebruikt (en ‘er zijn er dezulken’) nog niet als rooms beschouwd worden. En als men over een paar honderd jaar eens een brief van een gereformeerden kerkeraad zou vinden, geschreven aan een hoogleraar in het kerkrecht, met de vraag, of men de kinderen van zulke heiligen-aanroepers wel dopen mocht, en als dan de hoogleraar zou hebben geantwoord: het mag - dan dient niemand daaruit af te leiden, dat volgens dien adviseur een gereformeerde kerkeraad kinderen van roomsen mocht dopen. ‘Afgodendienaars’ zou ‘roomsen’ betekenen? Het is een fabeltje. Dr. Kaajan kent toch wel het ‘First Book of Discipline’, de kerkorde, zullen we maar zeggen, voor de protestantse kerk in Schotland? Wat dunkt den lezer, zou de gereformeerde kerkorde een | |||||
[pagina 84]
| |||||
bepaling hebben over roomsen, over de mis, over het laatste oliesel? Wel neen. Wèl is er in zulk een ordening van gereformeerde kerken plaats voor bestrijding van nawerking van misbruiken, die vóór de reformatie algemeen waren. Welnu, in het derde hoofdstuk van dit ‘Book of Discipline’ wordt afzonderlijk gezegd, hoe men in de tot reformatie gebrachte kerk de ‘idolatrie’ (afgodendienst, ik zal het woord verder onvertaald laten) moet afschaffen, buiten werking stellen (the third head, touching the abolishing of idolatry). Overal moeten de resten van deze idolatrie worden weggenomen. Ook van de personen: as also (we desire) that idolatry may be removed from the presence of all persons, of what estate or condition that ever they are, within this realm. Waar men de idolatrie handhaaft of ook maar toelaat, staat Gods toorn te wachten. Niet alleen over de blinde en weerbarstige idolaters, maar ook over wie de zaak op haar beloop liet. En wat is dan idolatrie? De mis, de aanroeping der heiligen, de beeldenverering (-aanbidding) en ook het bezit van beelden (the keeping and retaining of the same); en tenslotte: elke verering van God, die niet in Zijn Woord is vervat (finally all honouring of God, not contained in his holy word) (Mc. Gavin, 489, Knox-Laing, II 188/9). Elders heet het, dat alle soort van idolatrie en monumenten daarvan moeten worden terzijde gesteld. Idolatrie is alle soort van eredienst, die niet in Gods Woord vervat is, mis, aanroeping van heiligen, beeldenverering, and all other such things invented by man, 320. Zelfs een knaap, aldus roept dr. Kaajan uit, zelfs een knaap kende de betekenis van het woord: afgodendienst. Toen in 1559 te Leithe een priester de mis begon te lezen, riep hij luidkeels door de kerk: afgoderij! Ik denk, dat de roeper de knaap ditmaal is. Maar met den knaap komt men niet veel verder. Als een jongen in de dagen van Alva een priester tegenkomt, en dan uitroept: moordenaar! is dan daarmee bewezen, dat in het spraakgebruik van Guido de Brés alle moordenaars priesters zijn, of voor het minst rooms? Als ik een hond viervoeter noem, heet ik dan alle viervoeters honden? Laat ons den knaap maar de straat op sturen, en liever luisteren naar Master Quentin Kennedy, commendator of Crossraguell, 1561. Als deze (Mc. Gavin, 533) verneemt, dat Knox een preek hield over de mis, en dan hoort, dat de mis volgens Knox afgoderij is, dan zegt hij niet: en nu is alle afgoderij volgens Knox | |||||
[pagina 85]
| |||||
papisme, maar dan vraagt hij: wat verstaat Knox onder afgoderij? Hij begint dan het ‘syllogisme van Knox’ onder de loupe te nemen. Welk syllogisme? Dat idolatrie identiek is met het lidmaatschap der roomse kerk? Het komt in Quentin Kennedy's hoofd niet op. Dit is het syllogisme: ‘all worshipping, honouring, or service invented by the brain of man in the religion of God, without his own express commandment, is idolatry’; en ik wilde wel, dat dr. Kaajan in stee van de exclamatie van den kwajongen, eens de brede verhandeling over dit syllogisme van de hand van den geleerden Quentin Kennedy had besproken; we waren dan beter ingelicht over den bewogen tijd van Knox en over de betekenis van ‘idolatrie’ in die dagen. Dit is het syllogisme: ‘alle dienst, of eredienst, die een uitvinding van onszelf, en niet uitdrukkelijk door Gods gebod vereist is, is afgoderij (idolatrie)’. De mis valt daar natuurlijk onder. Maar ook heel wat anders. Heel wat, dat menigeen, die in zijn dorpje de reformatie had zien invoeren, toch nog openlijk of bedekt aan de hand hield. Dr. Kaajan merkt op, dat Knox tegenover (!) koningin Maria in een preek over de afgoderij uitsprak, banger te zijn voor één mis dan voor tienduizend soldaten. Maar hij zegt er niet bij, wat we toch betreffende die éne mis in Mc. Gavin, 250, kunnen lezen: there were no more suffered at the first; noch ook, dat Knox, in de preek, die wel door dr. Kaajan zal bedoeld zijn (en waarmee Knox met de koningin te doen kreeg) (250) het niet alleen over de afgoderij had, maar ook over het de hand reiken aan de idolatrie: when we join hands with idolatry it is no doubt that both God's amible (friendly) presence and comfortable defence will leave us! hetgeen al reformatorisch werk onderstelt, 250. Mocht er nog aan getwijfeld worden, dan leze men op bl. 247, dat, toen ter gelegenheid van het koninklijk bezoek de mis zou worden bediend, de mensen vroegen: shall that idol be suffered again to take place within this realm? begint die afgoderij nu al weer? (247.) De reformatie had reeds veel eerder in Schotland het kerkelijke leven omgezet, alleen maar: het was daarbij niet ver genoeg gegaan naar de mening van Knox. Mocht ik dus niet zeggen, dat het bij Knox ging over kinderen van mensen, die reeds voor rekening van de gereformeerde kerk lagen? Het is mij en raadsel, hoe dr. Kaajan het kan betwisten. De feiten zijn anders bekend genoeg, en ook officieel geboekstaafdGa naar voetnoot1). | |||||
[pagina 86]
| |||||
Afgodendienaars zouden roomsen zijn? Maar hoe ter wereld wil dr. Kaajan dan Knox' geschriften lezen? Of ook, hoe ds. J. Douma, die in ‘Friesch Kerkblad’ eveneens zich beijvert, de door ons bestreden opvatting, zoals prof. Kuyper ze aangaf, te handhaven? We hadden het over den doop van kinderen van geëxcommuniceerden. Men herinnert zich, dat Knox Calvijns advies vroeg over den doop van kinderen van geëxcommuniceerden, en afgodendienaars, en voorts van onechte kinderen. Welnu, hoe dat bedoeld is, moge blijken uit het ‘Book of Discipline’, Mc. Gavin, 507: de kinderen van een man, die door de gereformeerde kerk was geëxcommuniceerd (in het openbaar) mochten niet zo maar gedoopt worden, wanneer ze geboren waren ná het excommunicatievonnis en vóór het berouwvol weerkeren van den geëxcommuniceerdeGa naar voetnoot2). Wil dr, Kaa- | |||||
[pagina 87]
| |||||
jan, of ds. Douma, soms ons doen geloven, dat als het ‘Book of Discipline’ voor de begrafenissen van kerkleden bepaalt, dat alle idolatry daarbij moet geweerd worden (524), het over het optreden van roomse priesters gaat bij een door een protestant geleide begrafenis? Welneen; het gaat natuurlijk over oude gebruiken, als bijvoorbeeld het bidden voor den dode, enzovoort, (524); het staat er duidelijk bij. Het is meteen bewijs, dat ook na de reformatie superstitieuze gebruiken lang in ere bleven, zoals op het zendingsterrein, gelijk we in herinnering brachten. Over die resterende superstitie (letterlijk idolatrie genoemd, 320) besloot men (320) Calvijns advies te vragen. Als Knox in een openbare ‘Appellation’ bij de overheid op één lijn plaatst de misdaden van idolatrie en blasfemie, bedoelt hij dan soms in het eerste geval het lidmaatschap van de roomse kerk en in het tweede geval een zonde, die zijn eigen kerkleden kunnen bedrijven? (391, vgl. 390.) Als het bidden voor de doden (evenals de mis) idolatrie heet (67), wil dr. Kaajan dan volhouden, dat alleen roomsen zich aan die idolatrie schuldig maakten? Maar we zagen reeds, dat men bij begrafenissen van protestanten er tegen moest optreden. Knox weet bijzonder goed, dat het heel lang duurt, eer alle gelovigen (all the faithful) met de idolatrie grondig hebben gebroken, 436. Maar dat neemt niet weg, dat zijns inziens de overheid er streng tegen op moet treden, nu eenmaal beter inzicht verkregen werd, 393, 394, 517: de reformatie heeft al veel eerder zich baan gebroken, 394. Idolatrie staat elders niet alleen met blasfemie, maar ook met moord, valse leer in één adem genoemd, 395; wil dr. Kaajan soms bij de idolatrie alleen aan roomsen, en bij moord ook aan protestanten denken? Ze staat elders op één lijn met superstitie, 515; en - al weer - met gebeden voor de doden, welke gebeden wederom, behalve bijgelovig, ook letterlijk idolatrie heten, 515/516. Zo min de afgodendienaars onder Israël heidenen waren, maar bondskinderen, 470, zó min zijn alle bedrijvers der idolatrie roomsen doch in casu door de reformatie beheersten, 471. Het was nog vaak een wonderlijk mengelmoesje; er waren er die zowel naar de mis als naar de (protestantse) bidstond gingen, 510. Dr. Kaajan herinnert aan de Schotse belijdenis, die het den plicht van den magistraat noemt, de kerk te verdedigen tegen idolaters en ketters en papisten. | |||||
[pagina 88]
| |||||
Men lette op die onderscheiding. En dan één van beide: dr. Kaajan heeft het verschil tussen die beide opgemerkt, of hij gaf er geen acht op. In het eerste geval versta ik niet, wat hij met zijn artikel wil. In het tweede geval zou ik hem er op wijzen, dat één paar uur lectuur van Knox' eigen geschriften bewijst, dat Knox de overheid wilde doen optreden tegen alle idolatrie, óók die van mensen, die met de Reformatie in aanraking gekomen waren, maar terugvielen in afgodische gebruiken. Knox eiste ook straffen tegen protestanten, die uit reactie tegen Rome met het sacrament al te ruw omgingenGa naar voetnoot3). Hoe kan men toch zo gemakkelijk concluderen! Hoe gemakkelijk in polemisch verband zijn eigen aanvankelijke voorzichtigheid (‘hoogstwaarschijnlijk’) prijsgeven! Op de vraag van dr. Kaajan ‘wie dus een fabeltje lanceerde’, antwoord ik: met alle reverentie, ditmaal gij, waarde broeder! Overigens - even goede vrienden. |
|