De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdAntwoord aan dr. De Bondt (I)Ga naar voetnoot**)Puntsgewijs hebben we in ons nummer van 16 februari dr. A. de Bondt van antwoord trachten te dienen: 14 punten.Ga naar voetnoot***) Het meeste daarvan gaat dr. De Bondt voorbij. Ten onrechte verklaart hij dan, dat de ‘korte zin’ van ons artikel deze was: ‘Calvijn ziet kerken onder het Roomse juk, maar dat behoeft ons niet te verwonderen, want de reformatie ging in dien tijd langzaam’. We constateren, dat verreweg het grootste deel van wat we rechtstreeks in antwoord op dr. De Bondt opmerkten, onweersproken blijft. Hetgeen ons natuurlijk verblijdt: we komen samen wel verder. Thans met genoegen nog enkele dingen ten antwoord. 1. Dr. De Bondt herhaalt zijn verzekering, dat Calvijn voor zichzelf al klaar was met zijn oordeel over de Roomse kerk, toen hij Sadoletus schreef. Inderdaad; en het zou niet kwaad zijn, als dr. De Bondt aan de lezers van ‘Credo’ er bij zei, dat Calvijn het vijandige bedrijf van het roomse instituut met dat van de secten op één lijn plaatst...juist in dienzelfden brief aan Sadoletus, waarop dr. De Bondt zich beriep om te bewijzen, dat volgens Calvijn toch maar de kerknaam voor Rome te behouden vielGa naar voetnoot1). Maar wat | |
[pagina 80]
| |
wil dr. De Bondt daarmee nu zeggen tegenover wat ik opmerkte? Ik toonde hem met de stukken aan, dat Calvijn - denk alleen maar aan de kwestie-Frankfort, waar men ook van gereformeerde zijde allerlei verzoenende formules had ondertekend - wel gedwongen was met het tempo der reformatie te rekenen; het tempo dat elders langzaam ging, en moest gaan. Dat om de zaak heen praten is op den duur verdrietig. ‘Alle pogingen veroordelen, om min of meer met Rome tot een compromis te komen’? Ja natuurlijk. Maar er is toch ook nog zo iets als overheidsdwang? In 1539 schreef Calvijn den bekenden brief aan Sadoletus. Maar in 1543 - vier jaar later, dr. De Bondt - richt hij zich met een uitvoerig stuk over de noodzakelijkheid der kerkhervorming tot Keizer Karel V (Rijksdag te Spiers): of de heren toch eens willen beginnen? Meent dr. De Bondt nu werkelijk, dat Calvijn de onder Karel V gebondenen had moeten toerekenen het langzame tempo van de grote heren? Dat ware een allure geweest niet van een reformator, doch van een revolutionair. 2. Over den brief aan Socinus begint dr. De Bondt weer van voren af aan. Van wat ik herhaaldelijk daarover opmerkte, wordt niets bestreden, alleen maar wordt gerepeteerd. We verwijzen dus naar het gezegde. 3. Slechts op één punt snijdt inzake die correspondentie met Socinus dr. De Bondt iets nieuws aan. Hij zegt: Prof. Schilder neemt een voorbeeld en zegt: ‘Als iemand zegt, dat dr. De Bondt zijn huisvaderlijke plichten zó en zó opvat, mag ik dan zeggen: “hij vat ze op met een beperking?”’ Maar dit voorbeeld is erg ongelukkig gekozen. | |
[pagina 81]
| |
Wanneer die persoon nu zegt: Tot zover dr. De Bondt. We zijn al weer met elkaar gevorderd. Eerst heette het: de kerknaam aan Rome niet ontzegd. Thans: niet meer in eigenlijken zin toegekend. Waarom het ons te doen was. Over een oneigenlijke kerk spreekt de belijdenis niet. Gelukkig niet. En die ‘overblijfselen’, nu ja, die spreken vanzelf. Zou God in de dagen der Middeleeuwen geen kerk gehad hebben? Jammer, dat dr. De Bondt deze concessie aan beter inzicht nog enigermate verzwakt door volgende toevoeging: Zoals ‘De Heraut’ volkomen terecht heeft opgemerkt, betekent de Latijnse constructie sic...ut in zoverre...dat. Die beperking, waarover ik voortdurend gesproken heb, haalde ik dus uit den zin van Calvijn zelf. Ik ontzeg in zoverre den naam kerk aan Rome, dat ik toch niet ontken, dat er overblijfselen van de kerk zijn. Tot zover dr. De Bondt. Hij houdt dus vol, dat ‘sic...ut’ een beperking inhoudt. Ik stel er tegenover, dat het uit het verband moet blijken, of het ergens zo is. Zonder enig systeem Calvijn opslaande, om een voorbeeld te vinden, trof ik als eerste voorbeeld 23, 542: het bederf had zó (sic) de overhand genomen, dat (ut) het elk volk weer vrij stond verschillende goden te vereren. Bederf dus ‘tot op zekere hoogte’. Bederf, met een ‘beperking’? Welneen: heel erg bederf. Het komt tot uiting daar en daar in. Het tweede voorbeeld: 24, 604; daar behandelt Calvijn kwesties van het vijfde gebod. Hij stelt het geval, dat een zoon overheidspersoon is, en zijn vader privaat burger; wat dan? Wel, dan kunnen ze van beide kanten zó (sic) sturen, dat (ut) zowel vader als zoon ieder in eigen positie hun gerechtigheid bekomen. ‘Beperkt’ bestuur dus? Welneen, bestuur, waarvan de wijze nader wordt aangegeven, ‘Sic...ut’ is lang niet altijd beperkend. | |
[pagina 82]
| |
Ik herhaal: men heeft, en dat was niet geoorloofd, Calvijns stellige ontkenning, dat Rome kerk mocht heten, nét zo lang gewend en gekeerd, dat er eerst een beperkte ontkenning, en later een ontkende ontkenning (ds. J. Dijk) uit tevoorschijn getoverd werd. Zó kan men álles beredeneren. Maar het komt niet overeen met dr. De Bondts verzoek, Calvijn eerlijk te lezen. ‘Overblijfselen’ van de kerk onder het pausdom, en dat in dien veelbewogen tijd, die de reformatie nog nooit heeft ten einde zien komen, dat is heel wat anders, dan de pauselijke kerk, het instituut van Rome, kerk te noemen. Om niet te veel ons te laten ophouden door een bestrijding, die trouwens zelf hele stukken laat liggen, bewaren we de rest voor een volgend nummer. |
|