De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Antwoord van ‘De Heraut’Ga naar voetnoot*)In ‘De Heraut’ heeft ds. J. Dijk (Zevenhuizen), dien wij vóór twee weken beantwoordden,Ga naar voetnoot**) nog een klein stukje geschreven. Hij betreurt, dat wij zijn vertaling van Calvijns brief niet doorgaven. 't Was anders volstrekt overbodig, omdat er alleen door bevestigd werd, wat we al hadden geschreven, dat de naam kerk door Calvijn aan Rome ontzegd was. We hebben voorts duidelijk aangetoond, dat ds. J. Dijk door aan Calvijns duidelijke uitspraak telkens een klein rukje te geven, tenslotte in zijn vierde ‘weergave’ van Calvijns opinie terecht kwam tot de uitspraak: Calvijn ontzegt den naam kerk niet. Dáárover spreekt ds. Dijk verder niet. Ik behoef op wat hij schreef dan ook niet in te gaan, vooral niet, nu ‘De Heraut’ de discussie (die er eigenlijk niet geweest is) gesloten heeft verklaard. Wél moet me van het hart, dat ik niet de houding van den redacteur van ‘De Heraut’ verstaan kan, als hij dezen inzender laat klagen, dat de polemiek op dit punt al weer minder aanlokkelijk was. Ik heb nu tot tweemaal toe goedgevonden, een verklaring in ‘De Heraut’ en ‘De Reformatie’ op te nemen, ondertekend door prof. Kuyper en mij, dat geschillen waren bijgelegd. Ik vond dat ook zonder enige nadere detaillering goed, terwille van den vrede, en onder inrekeningbrenging van den eerbied, dien een jongere den oudere verschuldigd is; hoewel ik had kúnnen zeggen (de tweede maal): Uw blad, collega Kuyper, kan de pacificatieverklaring niet publiceren, want het heeft tot nu toe met geen woord iets van de zaak van uw kant vernomen. Ik heb dat niet gezegd, omdat ik over persoonlijke dingen niet lang wil blijven twisten. Nu evenwel ‘De Heraut’ een inzender ná deze herhaalde pacificatie zó schrijven laat, verklaar ik, wel geen ‘persoonlijk feit’ hiervan te maken, ook van harte gaarne weer deze fout van den ‘Heraut’-redacteur te vergeven, maar voor pacificatieverklaringen als thans tweemaal gegeven zijn, niet meer me te zullen laten vinden. Het blijkt, dat zakelijke bestrijding tóch nog weer persoonlijk gemaakt wordt, ook in een blad, waarvan ik op grond van wat nog kort geleden gebeurd is, iets anders had verwacht. |
|