De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdTrente en SadoletusGa naar voetnoot**)Dr. A. de Bondt komt in ‘Credo’ terug op enkele passages uit mijn artikeltje van veertien dagen geleden.Ga naar voetnoot***) We antwoorden bij dezen. 1. Onze lezers herinneren zich, dat dr. De Bondt een brief van Calvijn aan Sadoletus (rooms) geschreven had, waarin Calvijn uitsprak, dat door Sadoletus (en consorten, voeg ik er aan toe, er stond ‘praesidetis’, meervoud) nog wel kerken van Christus werden overheerst. Ik wees er op, dat dat helemaal geen wonder was; we waren nog zes jaar vóórdat het concilie van Trente bijeenkwam, en een reformatie ging destijds niet een-twee-drie in haar werk. Nu vraagt tot mijn verbazing dr. De Bondt of Calvijn inzake de betekenis van | |
[pagina 59]
| |
Trente wel net zo dacht als Van Toorenenbergen! Ik antwoord: gelukkig niet, daar is Calvijn veel te veel calvinist voor. Maar wat doet dat er toe? Ik wees op het meervoud: praesidetis. Jullie roomse machthebbers, speelt nog veelszins den baas over Christus' kudden. Is dat soms niet zo? Wil dr. De Bondt eens de jaartallen nagaan van de hervorming? Schotland? Nederland? De uithoeken van Europa? 't Is niet de vraag, in hoeverre Calvijn op Trente wachten wil, als het aan hém ligt. Want de kwestie is doodeenvoudig deze, dat het niet aan Calvijn ligt. Hij moet de feiten nemen zoals ze zijn. En als dan hier de keizer, dáár een landgraaf, elders een keurvorst, een gemeenteraad, de stenden al maar door de beslissing tegenhouden, op een compromis aansturen, dan blijven de kerken van Christus nog lang ‘onder het juk’. In heel het stuk van dr. De Bondt lees ik geen woord over de geografische moeilijkheden van de zestiende eeuw. Toch wees ik daarop. 2. Toch ligt in die geografische moeilijkheden voor wie even nadenkt, één der factoren, die het werk der reformatie van ons werelddeel deden lopen over enkele tientallen jaren. Andere factoren zijn natuurlijk: de overheid, de lage trap der volksontwikkeling, de moeilijkheden om het volk te bereiken, enzovoorts. Dr. De Bondt ontduikt de eigenlijke kwestie. 't Is niet de vraag, of er niet nog kerken onder het juk zijn, maar of volgens Calvijn, laat ons zeggen in Genève, een tweetal gemeenten naast elkaar mogen bestaan, zó, dat Calvijn zou beweren: de éne ware kerk van Christus wordt door Calvijn gepraesideerd, de andere ware kerk van Christus door Sadoletus. Dát ware knap werk, als dat door dr. De Bondt bewezen werd. 3. Ja maar, zegt dr. De Bondt, als men op Trente had moeten wachten, ware alle reformatorisch werk van vóór 1545 scheurmakerij geweest. Waarom? Het hangt er maar van af, op wat manier, en onder welke nadere bepaling men zich losmaakt van de hiërarchie. Wie zijnerzijds hereniging met de ontrouwen, als zij weer getrouw mochten worden, afsnijdt, is geen reformator. De brief van Calvijn aan Sadoletus zelf bewijst, dat Calvijn zich niet ontslagen achtte van ‘het bloed’ van Rome. 4. Daarom is het ook onjuist, als dr. De Bondt zegt: ‘waar het alleen om gaat, is, of voor Calvijn in dit concilie (van Trente) het criterium lag’. Welneen, - het is maar de vraag, of voor diegenen, die er nog op wachten wilden, het criterium er lag. Stel, dat in de dagen der doleantie leider A vindt, dat leider B te lang wacht met het | |
[pagina 60]
| |
ter hand nemen van de reformatie der kerk, moet dan leider A ophouden, te geloven, dat er nog kerken van Christus ‘onder het juk zijn’? Als de man dat geloofde, kon hij tot B en zichzelf dadelijk zeggen: houd maar op! Dat Calvijn tegen de interimspolitiek fulmineert, behoeft dr. De Bondt ons dan ook niet te herinneren. Maar ze was er nu eenmaal. Leider A en leider B! 5. Ja maar, zegt dr. De Bondt, het was niet in Zwitserland, doch in Duitsland, dat men interimspolitiek voerde. Vrage: wie heeft iets anders gesuggereerd? Zat dan soms het roomse instituut alleen in Zwitserland? Of ook in Duitsland, Polen, Schotland, en ik weet als niet, waar nog meer? Als Calvijn aan Sadoletus schrijft: gij en uw confraters, mijnheer Sadoletus, voert nog over heel wat kerken van Christus den heersersstaf, geholpen door menige wereldlijke overheid, dan ziet hij een gebied zich voor den geest staan, dat heus wel groter is dan Zwitserland. Dr. De Bondt moet dat niet vergeten. Als Calvijn het wél vergeten had, was de Reformatie in een slop doodgelopen. 6. Calvijn, aldus dr. De Bondt, verwachtte niets van het concilie van Trente. Dat wil ik wel geloven. Ondergetekende verwachtte niets van ‘Kerkopbouw’ en ‘Kerkherstel’, en heeft dan ook in dit blad er maar heel weinig over geschreven, en andere persbroeders hebben er heel wat inkt voor overgehad. Maar áls er iets van gekomen was, dan had ondergetekende aanstonds van Godswege met alle persbroeders een taak gekregen tegenover het zich bekerende instituut der Hervormde Kerk. Zo zou het met Calvijn en Trente ook geweest zijn. 7. ‘Aan het “interim” kan wél de naam Melanchton, niet die van Calvijn verbonden worden’, zegt dr. De Bondt. Afgedacht daarvan, dat dat niets verandert aan wat ik opmerkte over ‘leider A en leider B’ van hierboven, is dat maar een halve waarheid, en de verzwegen helft van die waarheid is juist deze, dat Calvijn erkent, dat als anderen het reformatiewerk in langzamer tempo doorvoeren, al of niet noodgedwongen, de beslissing nog is uitgesteld. Dat nuchtere feit behoefde dr. De Bondt niet op den achtergrond te dringen, want de grote kwestie is deze, hoe loopt volgens Calvijn in de plaatsen, waar een definitieve ‘Entscheidung’ (beslissing) viel, de wettige verbonds- en kerklijn? Hoe is het na de beslissing? 8. In zijn ‘Antidotus’ zegt Valerandus Pollanus (zie Dathenus' ‘Kurtze und Warhafftige Erzelung’, bl. 113), dat na het Marburger | |
[pagina 61]
| |
gesprek (waarbij naar bemiddeling gezocht werd) de eenheidsformule is ondertekend door Luther. Oecolampadius, Osiander, Hedio, Brentius, Melanchton, Bucerus, Ionas, Zwinglius, Agricola. En in de voorrede op hun geschriftje ‘Purgation’ (verantwoording van de buitenlandse predikanten in Frankfort, over wie vorige keer geschreven werd), merken de predikanten À Lasco, (schrijver van het stuk) Pollanus, Hovbraque, Hornus en Petrus Dathenus op, dat hun geloofsbelijdenis, die ze ter zelfverdediging hadden ingediend, in de (destijds betwiste) avondmaalsleer niet afweek van de Augsburgse geloofsbelijdenis; elders, dat ze zelfs niet in strijd was met de Apologie der Augsburgse Belijdenis. Zowel aan de Augsburgse Confessie als aan de Apologie is de naam van Melanchton verbonden. Welnu, nadrukkelijk vestigen ze de aandacht er op, dat deze hun belijdenis te voren door Calvijn was ingezien en goedgekeurd; ze hadden zelfs de Augsburgse ondertekend. Het was À Lasco die de belijdenis-in-kwestie aan Calvijn had kenbaar gemaakt (ook Bullinger). Een bewijs, dat ook Calvijn bedacht, dat de reformatie zo lang mogelijk haar eenheid moest zoeken te bewaren, en dat ook Calvijn de feiten aanvaardde daar, waar het tempo der Reformatie een ander moest wezen, dan hij wenste of nodig had. (Erzelung 67, v.) Een bewijs ook, hoezeer dr. De Bondt buiten de kwestie (van den brief aan Sadoletus inzake de kerken ‘onder het juk’) óm gaat, als hij vraagt, of soms Calvijn zijn definitieve houding tegenover Rome nog bepalen moest vóór 1551 (toen het concilie van Trente zijn 13de zitting hield; door ons vermeld). Niemand heeft dat beweerd. Wel is beweerd, dat Calvijn niet zo dwaas is geweest te denken: ik heb in Genève de zaak voor elkaar, en Luther heeft de pauselijke bul verbrand, en nu is overal de kerk vrijgemaakt. Hij heeft alles gedaan, om de definitieve ‘Entscheidung’ waar ook, vrij te houden van niet-constitutieve geloofsbinding. Maar NA die Entscheidung, dán komt de vraag: wat nu? Die vraag ontgaat dr. De Bondt. 9. Het door dr. De Bondt mij in de schoenen geschoven ‘criterium’ (als zou n.l. voor de bepaling van het al of niet nog onder het juk verkeren van kerken 1545 het beslissende jaartal zijn), is dan ook door dr. De Bondt verzonnen, niet door mij gesteld. Want primo heeft dat concilie jaren en jaren geduurd, secundo moet men verschil zien tussen de besluiten nemende clericale heren en de door hen overheerste gemeenten, die nog niet de reformatie hadden leren | |
[pagina 62]
| |
kennen. Maar dit is gezegd: indien jaren na 1545 pas ook van Romes zijde de breuk definitief geworden is, dan was er toch zeker vóór 1545 (Calvijn schreef Sadoletus in 1539) nog geen definitieve breuk over heel de linie. Als ik van iemand, die in 1929 door iemand kinderloos genoemd is, vertel: dat begrijp ik, want hij is pas in 1935 getrouwd, dan moet dr. De Bondt niet schrijven: dus is volgens K.S. het jaar 1935 beslissend. Want misschien kreeg de man zijn eerste kind pas in 1940, ik noem maar een cijfer. 10. Dr. De Bondt betoogt, wat uilen naar Athene dragen betekent, dat er toch nog overblijfselen van de kerk onder Romes tirannie zijn. Maar hij ontloopt de kwestie waar het over loopt, of zo'n paar ‘resten’ nu weer een ‘kerk’ zijn. Een paar misvormende resten zijn die een kerk? Troost voor Finland, als het de door een ‘voltreffer’ vernielde huizen ziet: toch nog huizen, meneer; we ontzeggen de naam ‘huis’ daaraan niet, althans niet in absoluten zin! Ik denk, dat de Finnen het een schralen troost zouden noemen. Ik moet al weer waarschuwen tegen het aanblazen van enkele vonkskens tot een vuur, en het omtoveren van enkele resten tot een huis, en het verwarren van een aanknopingspunt, of een ongeordende verzameling van punten tot een vlak. Er is nog logica en Trigland, die tegen de Remonstranten (inzake het natuurlijk licht) al waarschuwde tegen het aanblazen van enkele vonkskens tot een vuur, is er óók nog. Ik geloof, dat we elkaar moeten waarschuwen: inzake het beeld Gods - in mijn Catechismusverklaring I ging ik er uitvoerig op in - heeft reeds iemand de resten van de gaven van het beeld Gods omgevormd tot een restbeeld. En nu gaat dr. De Bondt redeneren alsof resten van de kerk een restkerk zijn, waaraan de kerknaam niet ontzegd mag worden! Een ongeluk komt zelden alleen. 11. Ja, er is toch sprake van kentekenen der kerk, zegt dr. De Bondt. Hij ga eens de betekenissen van het woord kentekenen na, én de Latijnse of Franse woorden, die door ‘kentekenen’ vertaald zijn. Sporen in de sneeuw zijn ook kentekenen, dat de vos er voorbijgegaan is. Maar de jager zou vreemd opzien, als een goeie vriend aan zijn vrouw berichtte: ga de tafel maar vast dekken, je man heeft de sporen van den vos gezien, ergo de vos was daar aanwezig. Dat is maar één kant van het geval, ik geef het toe; maar als dr. De Bondt wil, kunnen we er verder over doorpraten. Sporen, resten, overblijfselen der kerk zijn wat anders dan haar ‘notae’, haar merktekenen. De resten van dode kamelen in de Sahara zijn | |
[pagina 63]
| |
geen merktekenen van de aanwezigheid der kamelen op die plaats. Ik schrijf dit artikeltje buitenshuis, en kan niet nagaan, wat er in de Institutie in het Latijn staat. Maar ik geef dr. De Bondt op een briefje, dat er niet het woord staat, waarmee de merktekenen der kerk van Christus worden aangeduid door Calvijn. 12. Dr. De Bondt verwijst naar ds. J. Dijk (Zevenhuizen), die door mij reeds is beantwoord. Het is helaas koekoek-één-zang. Calvijn zegt: alzo (sic) ontzeggen wij den naam kerk aan Rome. En ook dr. De Bondt maakt er nog weer van: een ontzeggen-met-een beperking. Een aanduiding van wijze wordt veranderd in een aanduiding van graad. Dat kan er raar gaan uitzien voor de logica. Als iemand zegt, dat dr. De Bondt zijn huisvaderlijke plichten zó en zó opvat, mag ik dan zeggen: hij vat ze op met een beperking? We zouden, vrees ik, kwade vrienden worden, als ik dat zei. 13. Als ik met de stukken aantoon, dat Calvijn inderdaad den naam kerk Rome ontzei, dan antwoordt dr. De Bondt: niet in absoluten zin. Ik zou daar misschien ietwat gewilliger naar luisteren, als eerst erkend was: goed, we geven toe, dat de bewering ‘nooit is de kerknaam ontzegd’, onhoudbaar bleek. Maar neen. Wil dr. De Bondt nu eens zeggen, uit welk leerboek van de logica hij het verschil tussen ontzeggen en niet-absoluut-ontzeggen heeft? We komen dan verder. We vinden nog al eens bij de oude theologen op een gestelde vraag: A.c.D.Of: N.c.D. Dat betekentGa naar voetnoot1): ja, maar er moet iets bij gezegd worden; of: neen, maar er moet iets bij gezegd worden, misschien, dat dr. De Bondt aan zo iets denkt. Maar dan komen we geen stap verder, als die nadere onderscheiding (dat, wat er nog bijgezegd moet) in den nevel blijft hangen. Die nevel, waarin bijvoorbeeld de jaartallen van de Reformatie worden verontachtzaamd, of waarin van het woord ‘kentekenen’ (overblijfselen, gedeformeerde resten enzovoort) een gebruik gemaakt wordt in dier voege, dat men associaties wekt aan het woord ‘kentekenen’ of merktekenen der kerk. Over die kwesties sprak dr. De Bondt niet. Hij helpt niet. Op de vraag ‘ontzegt Calvijn den naam kerk?’ antwoord ik: | |
[pagina 64]
| |
A.,dat wil zeggen ja. Kan ik iemand er een genoegen mee doen, dan wil ik er wel van maken A.c.D.,dat wil zeggen: ja, maar we kunnen nog wel enig misverstand afsnijden. Dr. De Bondt evenwel zegt: A.n.a.,dat wil zeggen ja, maar niet absoluut. Dat vindt ik niet duidelijk. Ik wacht op de exegese van: c.D. En voorlopig troost ik me hiermee, dat het sterke: N.(neen! nooit is de kerknaam ontzegd) door dr. De Bondt is weersproken, zij het dan ook, dat hij het, ik zou haast ondeugend worden, deed met een weerspreking ‘niet in absoluten zin’. ‘Niet zonder meer.’ ‘Niet absoluut.’ Sic dilabitur aetas.
14. Heeft deze gedachtenwisseling nut? A.c.D. |
|