De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
De pluriformiteit en onze synodes (III)Ga naar voetnoot*)Na hetgeen we in ons vorig artikel opmerkten, vraagt thans dr Buizer's gravamen zelf de aandacht Prof. Dijk herinnert (alinea 14-18) er aan, dat de Leeuwarder synode uitsprak, niet in te stemmen met de ‘uitlegging’, die dr Buizer gaf van de artikelen der confessie, rakende de kerk. Wat was die ‘uitlegging’? Op bl. 48 van het ‘Rapport aan de classis Middelburg inzake de kwestie ds J.B. Netelenbos’ lezen we, als bijlage, een stuk van dr Buizer, waarin hij letterlijk het volgende opmerkt: ‘Wanneer we deze belijdenis van onze vaderen overnemen, betekent dat dus m.i., dat wij belijden een geïnstitueerde kerk, die de eenige, ware kerk is, waar buiten geen zaligheid is, en die enige, ware kerk moet dan voor onzen tijd natuurlijk zijn onze Gereformeerde Kerk. Dan is er niet pluriformiteit, niet veelheid van ware kerken, maar slechts een tweeheid: de ware en de valse kerk, en moet die tweeheid door Gereformeerde leraren gepredikt en door Gereformeerden beleden worden. Dan is er voor wie bv. in het stuk der uitverkiezing niet met onze Belijdenis instemt en standvastig weigert zich bij de ware, d.i. de Gereformeerde Kerk te voegen, consequent genomen geen zaligheid, en is er met hem geen gemeenschap der heiligen mogelijk. En is zo iemand lid onzer kerk, dan moet ten slotte het Banformulier over hem uitgesproken worden, dat, behoudens berouw en bekering, tegelijk uitsluit van de geïnstitueerde kerk (door wering van de sacramenten) èn van de gemeenschap van Christus. Tot zover Buizer's ‘uitlegging’ der artikelen. Nu zal het toch duidelijk kunnen zijn, dat deze uitlegging der artikelen 27 vv, der confessie geen werkelijke uitlegging is. Want de belijdenis heeft bij de kerk nooit gedacht aan een in zich zelf afgerond en verder rechtens geïsoleerd blijvend instituut van één bepaald land, laat ons zeggen: de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het feit, dat in den reformatietijd gestreefd werd naar contact met voorlopige instituten in andere landen, en gepoogd werd, daarop in te werken, en bij verdere fixatie van het kerkelijk leven een woord mee te spreken, en zo mogelijk de kerken in bepaalde streken of landen te verenigen in één band, is reeds genoegzaam bewijs, dat er niet aan gedacht is, aan één land de ware kerk te binden, of ze | |
[pagina 434]
| |
in één landelijk of regionaal instituut op te sluiten. Art. 27 wijst die gedachte letterlijk af, en art. 29 toont, dat het menens is.
Het is nu maar de vraag, welken kant men dan verder met deze nuchtere werkelijkheid uit wil.
Sommigen, o.a. prof. Kuyper in vroegere ‘Heraut’-artikelen, gaan er mee den kant der ‘mystieke’ kerk uit. Ze zeggen: in art. 27 is een soort van onzichtbare, mystieke kerk bedoeld. Een mystiek lichaam van Christus. Daarmee kan ik het niet eens zijn; de woorden der belijdenis, en de eenheid van het subject der verschillende aan de kerk gewijde artikelen, weerspreken m.i. deze ‘uitlegging’ op het duidelijkst. Als dr Buizer dáártegenover wijst op het feit, dat in de verschillende artikelen over de kerk de kerk steeds dezelfde is, ben ik het daarmee eens. Niet met de ‘uitlegging’ van ‘De Heraut’, op dit punt.
Maar dat betekent nog geen aanvaarding van de ‘uitlegging’, die dr Buizer zelf gaf. Want deze vergat, wat helaas ook nog wel eens anderen voorbij zagen, dat nl. het instituut der kerk nog altijd in wording is. Dat is het element, waarop ik telkens weer wees, en zal blijven wijzen, ook al heeft prof. Hepp in besloten, maar toch semipublieke vergaderingen in het gebouw der Vrije Universiteit gemeend, daartegen bezwaar in te moeten brengen, dat niemand óververtellen mocht. Voor het besef der reformatoren was het kerkelijk instituut nog lang niet af. Het wérd. Het groeide. Die groei moest dóórgaan; de Reformatie zelf nam tientallen jaren in beslag, en Calvijn heeft het einde niet gezien; God sloot zijn ogen in een periode van nog steeds doorwerkende Reformatie. Maar dat de Reformatoren ‘hun’ instituten naar elkaar toe wilden laten groeien, en het voorlopigheidsinstituut, dat hier en daar en ginds was verrezen, wilden associëren met andere, die evenzeer slechts voorlopig waren, dat blijkt b.v. uit de poging tot samenwerking en uit de bereidheid tot (zolang het mogelijk was) ondertekening van elkanders confessie, en wat dies meer zij. Terwijl dus de één de aanpassing van de belijdenis en de bestaande praxis zoekt in een mystiek-making der kerk, daar zoekt de ander ze in de beweeglijkheid van het instituut. Bij deze laatste poging tot oplossing der moeilijkheden heeft men het voordeel, dat men van die mystiekmakerij geen last heeft; dat het instituut zijn volle waarde houdt, en geen ogenblik van de kerk en haar van Gods- | |
[pagina 435]
| |
wege opgedragen arbeid kan worden geabstraheerd. Dat men de kerk voortdurend aan het corresponderen zet; maar dan niet in naam van een onzichtbaar mystiek lichaam van Christus, doch ter bereiking van het grote, brede instituut. Leest men tegen dezen achtergrond de desbetreffende artikelen der confessie, dan zal niemand beweren moeten, dat een Schot moet zeggen: buiten de Schotse kerk geen zaligheid, een Fransman: buiten de Franse niet, een Nederlander: buiten de Nederlandse niet. Staat er niet trouwens, dat het met de zichtbare eenheid der kerk, en haar naar buiten optreden met de vaandelen des heils soms treurig geschapen is? terwijl toch de kerk gebleven is? En als dus dr Buizer, dit alles vergetende, meent aan de belijdenis een consequentie te moeten opdringen, die toch nooit in haar bedoelingen kan gelegen hebben, en die er ook nergens staat, dan kan men met ‘Leeuwarden’ zeggen: die ‘uitlegging’ aanvaard ik niet, zonder daarmee in te stemmen met hen, die de pluriformiteit ‘der kerk’ in den door dr A. Kuyper daaraan gehechten zin voorstaan. Buizer's fout ligt in het verkeerd-vervoegen van het werkwoord institueren, in den voltooid tegenwoordigen tijd: de ge-institueerde kerk. Hij komt er zo niet uit. Die van anderen ligt in het niet meer vervoegen van dit werkwoord (de mystieke kerk); zij komen er ook niet uit. De oplossing ligt in het wél vervoegen, maar dan ànders vervoegen van het werkwoord institueren. Onvoltooid tegenwoordige tijd. Deze vóórop. |
|