De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Geref. Jongelingsblad’Ga naar voetnoot*)Hier volgt ons antwoord. De Persschouwer v.h. G.J. Bl. citeert wat wij schreven: ‘Dat de stellingen van Ds Van der Vegt opgenomen zijn, betekent niets in vergelijking met die met foto's en veel gezelligheidsomhaal verluchte weergave van Prof. Aalders' verbondstheorieën; waarom vragen de jeugdleiders, áls ze toch dogmatische leiding willen geven (wat hun taak niet is) een oud-testamenticus en niet een dogmaticus? | |
[pagina 422]
| |
Hij merkt dan op: Pardon Professor - dit ‘kunststukje’ komt ook voor rekening van den meisjesbond, want Prof. Aalders sprak hier op een congres, dat door de contact-commissie der Gereformeerde jeugdbonden georganiseerd was en in die contact-commissie heeft de meisjesbond even goed zitting als de jongelingsbond. U kunt hier dus niet de meisjes aan de jongens ten voorbeeld stellen. Het zegt mij niets. Natuurlijk was me de samenstelling van het congres bekend. Maar we hebben het er over gehad, dat de opvattingen van prof. Aalders door het J. Bl. met bijzonderen nadruk aan de jeugd zijn doorgegeven. Die nadruk ontbrak bij de meisjes. En voorts: waarom vergeet men toch het punt-in-vergelijking? De meisjes hebben ds Feenstra niet het zwijgen opgelegd; ze hebben den aangewezen dogmatischen leidraadschrijver niet willen tegenhouden onder gelijktijdige begunstiging van een voor vele gereformeerden in zijn scherpe veroordeling onjuist en onvoldoend gemotiveerd referaat van prof. Aalders. Dàt was het ‘kunststukje’, - men moet de dingen in hun verband laten staan. We lezen verder. En waarom hier die opmerking over een oud-testamenticus en een dogmaticus? U zegt herhaaldelijk - zeer ten onrechte - dat wij Ds Feenstra willen laten zwijgen, maar U wilt toch niet dien oud-testamenticus laten zwijgen wanneer het gaat over het verbond? En toch...zoals het hier staat, lijkt het er wel een beetje op. Wie heeft dat nu beweerd? Prof. Aalders heeft inzake den openbaringshistorischen kant van het verbond zeer goede dingen gezegd. Inzake de dogmatische zijde tastte hij m.i. mis. Overigens wilden niet wij hem laten zwijgen, doch het J. Bl. wilde ds Feenstra doen zwijgen - voor de jeugd. Wél den één, niet den ander, dáár gaat het over! Of men al ook prof. Vollenhoven op een plaatje laat zien als ook tegenwoordig ter conferentie, verandert dat iets aan de zaak? Voorts meent het blad, dat het niet ds Feenstra heeft willen doen zwijgen. Men schreef immers: ‘Wanneer beide standpunten waren uiteengezet en er was aan toegevoegd, dat er nog heel wat studie en samenspreking in onze kerken noodzakelijk zal zijn om hier tot eenstemmigheid te komen - we zouden gezwegen hebben. | |
[pagina 423]
| |
Wat zegt dit nu anders dan wij beweerden? Ds. Feenstra mag dus alleen refereren? Geen leiding geven? En dat, waar het J. Bl. zelf over ‘synodale punten’ meer dan eens allebehalve alleen-maar-refererend schreef? Op de rest ga ik niet meer in; het wordt te futiel. Slechts dit nog. Het blad schrijft: Ons blad zou nog altijd aan Prof. Greijdanus excuus moeten vragen, volgens den Redacteur der Reformatie. Hier wordt alleen maar het slot geciteerd. Nu is dit slot op zichzelf al erg genoeg. De historie zou het blad in het gelijk gesteld hebben??? De historie heeft prof. Greijdanus in het gelijk gesteld; de classis Drachten heeft kerkrechtelijk onjuist gehandeld, en ook uit de kringen der bondsleiding heb ik dit ronduit horen verklaren. In elk geval: wat vermeet het J. Bl zich? Mag prof. Greijdanus niet waken tegen kerkelijk bederf? Doet hij wat anders dan de kerken, en ook haar jeugd, dienen, als hij dreigende gevaren aanwijst? En voorts, sprak het blad niet zijn ‘besliste afkeuring’ uit? Sprak het niet over den ‘eerbied voor de organen van het kerkelijk instituut’, die ‘zeer tot schade (!) voor ons kerkelijk leven’ ‘ernstig bedreigd’ (!) zou zijn door prof. Greijdanus' schrijven? Hief het blad niet ‘waarschuwend den vinger omhoog’? Dat alles wordt nu verder weggelaten. Maar het staat er nog. En zolang het J. Bl. niet openlijk zijn excuus daarover aanbiedt aan den beledigden hoogleraar, die óók in dit noodzakelijk werk de kerken eerlijk heeft gediend, valt er met deze schrijvers over wat mag en niet mag in de jeugdleiding niet meer te discussiëren. Wij vinden dit geschrijf bedroevend. En slecht voor de jeugd. Volgende week enkele opmerkingen ten besluite, naar we hopen. |
|