De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 416]
| |
‘Geref. Jongelingsblad’Ga naar voetnoot*)De heer Van Nes spreekt in het nr van 15 December van het ‘Geref. Jongelingsblad’ ook over wat wij opmerkten over de aan den Meisjesbond toegediende vermaning inzake ds Feenstra's leidraad aangaande de pluriformiteit. Veel gaat ons artikel geheel en al voorbij, en opponeert tegen wat wij niet hebben gezegd. We laten het rusten. Een paar punten evenwel zijn direct: Nadrukkelijk wensen we daarbij ook nog uit te spreken, dat er geen enkele connectie bestaat tussen de leiding van ons ‘Geref. Jong. Blad’ en enig orgaan, dat wel aan de polemiek deelneemt. Zijdelings wil de redacteur van ‘De Reformatie’ hier verband leggen, door te zeggen, dat het ‘Jongelingsblad’ in dezen meeging met Prof. Hepp, maar dat wordt door ons zo pertinent mogelijk ontkend. Ik wil het hier publiek uitspreken, dat ik, voorzover mij bekend, nooit enig contact heb gehad, nòch mondeling, nòch schriftelijk met Prof. Hepp en dat de kopij van de Persschouw van 24 November reeds verzonden was vóór ik kennis nam van hetgeen Prof. Hepp in ‘Credo’ geschreven had over dezelfde zaak. We hebben hier niet veel aan. Het raakt niet wat we schreven. Er zijn meer manieren om een aanval van prof. Hepp te steunen, of de door hem aangevallenen te bestrijden, dan door met hem te corresponderen. ‘Zijdelings’ wou ondergetekende dan ook helemaal geen verbanden leggen. Hij heeft alleen maar het blad geconfronteerd met zichzelf, en dan niet zijdelings, doch linea recta. Bovendien staat prof. Hepp niet alleen. Vervolgens: Er is grond om te vermoeden, dat de redacteur van ‘De Reformatie’ de leiding van het ‘Geref. Jong. Blad’ op het oog heeft, wanneer hij in het hierboven aangehaalde citaat spreekt van medestanders, die hun eigen houding soms vergeten zijn. Een vergissing. ‘Hun eigen houding soms vergeten zijn’ ziet, ik zou haast zeggen: natuurlijk - daarop, dat het ‘Jongelingsblad’ ds Feenstra verweet, wat het zelf herhaaldelijk gedaan heeft. Over de gemene gratie zijn er, we hebben het al zo vaak gezegd, evenals over de pluriformiteit, zeer uiteenlopende constructies aangeprezen. We zullen ons er niet over bekommeren, of er ergens in het ‘Jonge- | |
[pagina 417]
| |
lingsblad’ een zoveelste + 1, dan wel één van die vele wordt aangeprezen. We hebben alleen maar bezwaar er tegen, dat men ds F. het woord wil ontnemen, en het zelf wil houden in gevallen, die evenzeer ‘synodale’ kwesties raken. Laat ons toch blijven bij de zaak. Van de vele gevallen, waarop we wezen, wordt voorts niets gezegd. Merkwaardig is dit: Herhaaldelijk heeft ‘De Reformatie’ er op aangedrongen om partij te kiezen, maar er zijn gelukkig nog zeer vele Gereformeerden, die nu eenmaal niet geloven, dat ons Gereformeerde leven overheerst moet worden door het gerezen conflict, alsof alles in het licht van dat conflict moet worden gezien en wij hopen nog steeds, dat door onze Generale Synode in dit conflict een oplossing zal worden verkregen, die het onnodig maakt ‘partij’ te kiezen, maar die den weg effent om eendrachtig voort te werken aan den uitbouw van ons Gereformeerde leven. Zou de heer Van Nes eens willen aangeven, waar wij hebben opgewekt om ‘partij te kiezen’ in den door hem aangegeven zin? Hij zal 't niet kunnen. Want hij keert thans de zaak onderstboven. Prof. Hepp en anderen hebben gezegd: dit en dat is ongereformeerd, in strijd met de belijdenis, en nog heel wat meer. We hebben dat weerlegd, zover het publiek was, en ons of anderen (in de hoofdzaken) raakte. Die weerlegging is nooit ontleed. Nu hebben we al meer dan eens verklaard, niets terug te nemen. Dat is geen bluf, want men kan mij aan dit woord houden. Ook prof. Aalders, overigens in zijn methode van prof. Hepp te onderscheiden, heeft inzake het verbond meningen als ongereformeerd aangewezen, die ondergetekende heel kalm heeft verdedigd, onder aanwijzing, dat anderen uit gereformeerden kring ze ook aanhingen. Als nu de heer Van Nes zegt: moge de synode ons een ‘oplossing’ geven, die het onnodig maakt, partij te kiezen, dan moet de heer Van Nes niet doen, alsof dàt tegen den oproep van ‘De Reformatie’ in zal gaan. Want, in tegenstelling met het ‘Jongelingsblad’, dat b.v. de forse geluiden van prof. Aalders doorgaf, heeft ons blad verzoenend geschreven. Verzoenend, ja door het middel van afwijzing der aanklachten of der scherpe disqualificaties (als van prof. Aalders). En dus, - àls het met de synode kalm afloopt, en als er géén ongelukken komen, dan heeft ‘De Reformatie’ het pleit vóór den vrede tegenover de felle aanklachten van '36 en daarna gewonnen. En dan is meteen bewezen, dat de sterke woorden, die ook in het ‘Jongelingsblad’ hebben gestaan, wat al te sterk geweest zijn. | |
[pagina 418]
| |
Waarvan we ook hartelijk overtuigd zijn. Laat men nu niet denken, dat we den Bond een kwaad hart toedragen. We willen zelfs wel zeggen, wat naar onze mening goed voor hem zou zijn. Als de heer Van Nes daarover gesproken wil zien, dan kan hij dit verlangen bevredigd zien. Niet wij zien alles onder aspect van ‘het gerezen conflict’, dat we nota bene voor het overgrote deel op misverstand zien berusten. Maar zij doen dat, die b.v. bepaalde colleges gaarne zien saamgesteld op een manier, die sommige stromingen liefst uitsluit. Men sluite slechts uit, wier argumenten ondeugdelijk bleken. Ds. S.J. Popma schrijft, volkomen terecht, in ‘Amersf. Kerkbode’: We moeten voorzichtig zijn met goedkope wijsheden, b.v. dat de verstandigste het eerst de strijdbijl begraaft en van vredelievendheid blijk geeft. 't Niet willen doorzetten van een polemiek. 't Weigeren te antwoorden op argumenten is niet zelden 't weigeren tot vrede te komen. | |
[pagina 419]
| |
Het ‘Geref. Jongelingsblad’ blijkt nogal geschrokken en stelt als enige mogelijkheid de opvatting van Prof. Honig. Zouden we nu maar niet een streep onder de zaak zetten, maar dan - ná erkenning tegenover Meisjesbond en ds Feenstra, dat het ‘Jongelingsblad’ zich ditmaal vergist heeft? Kom, het zou helpen, en de Redactie van het ‘Jongelingsblad’ zelf goed doen, ook tegenover de eigen huisgenoten. |
|