De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe pluriformiteit en de synode van 1920Ga naar voetnoot*)Uit den kring van onzen meisjesbond bereikte mij een stem, die | |
[pagina 396]
| |
vertelde, dat een enkele broeder ietwat kwaad was op ds Feenstra, omdat deze, de pluriformiteit besprekende op bekende manier, zou zijn ingegaan tegen de synode van Leeuwarden 1920. En wat ik dáár dan van dacht? Daar denk ik alleen maar van, dat die broeder te veel bewijzen wil; en dat hij, uit oorzaak van deze zwakheid zijner bewijsvoering, nu al te apert ds Feenstra en anderen van ook voor hem nog nodige bewijsvoering afhouden wil. Want in 1920 is er niet meer dan dit gebeurd: Er was een lid ener gereformeerde kerk, dr Buizer, die zelf de een of andere pluriformiteitsleer voorstond; men weet, er zijn heel wat Ansätze-van-leer in dezen. Maar dr Buizer vond, dat men dan toch wel wat kwam te zitten met de confessie, want die scheen hem geen enkele pluriformiteitsleer te huldigen. Hij vroeg dus revisie der belijdenis, om goed confessioneel te kunnen heten én aanhanger zijner pluriformiteitsdenkbeelden. Nu heeft dr Buizer al vast dit bereikt, dat de particuliere synode van Zeeland erkende, dat zijn ‘exegese van de desbetreffende artikelen historisch juist moet worden genoemd’. Toen later de zaak op de generale synode kwam, heeft de rapporterende commissie, die van advies had te dienen, het wijselijk nagelaten, die Zeeuwse particuliere synode deswege te kapittelen. Zij verklaarde niet in te gaan ‘op de beschouwing van de Zeeuwse synode, dat dr Buizers exegese van de artikelen 27-30 onzer Nederlandsche Geloofsbelijdenis historisch juist moet worden genoemd’. Dat zegt al veel; het zet ook een streep onder onze bewering, dat ds Feenstra over de belijdenis en haar exegese gelukkig nog altijd vrijelijk mag nadenken, en dat geen synode hem daarbij hinderlijk wil wezen. En wat besloot de generale synode zelf? Het enige, wat nog een kleine vingerwijzing wezen kan voor het verstaan van een eventueel aanwezige eigen mening der synode in dezen, is haar bewering, dat dr Buizers gravamen ‘uitgaat van een uitlegging, waarmede de synode niet instemt’. Wat was dan die uitlegging? Zoals steeds, wanneer men kwesties laat liggen, is de synode hier niet overmatig duidelijk. Maar dat mag niemand verleiden, om nu maar met die onduidelijke woorden te doen wat hij verkiest. Uitgaande van het oordeel der liefde, hebben we aan te nemen, | |
[pagina 397]
| |
dat een synode, die van een op een gravamen antwoord verwachtenden broeder constateert, dat zijn uitlegging van de geloofsartikelen door haar niet gedeeld wordt, letterlijk zal citeren. Welnu, het enige letterlijke citaat, dat in heel het rapport over de zaak-Buizer te vinden is ter weergave van diens eigen mening, is dit:
(Dr Buizer verklaarde zelf dat dit deel onzer belijdenis) ‘uitgaat van een beschouwing over de continuïteit, die strijdt met den geest van Christus, zoals die in de Schrift ons is geopenbaard’. Dat is alles, lieve meisjes. Laat u dus niet verzekeren, nóch, dat de synode van Leeuwarden 1920 de pluriformiteit heeft beleden; nóch, dat zij, al is het maar negatief, een officiële belijdenisinterpretatie omtrent wat men thans de pluriformiteit der kerk noemt, aan ons heeft gegeven; want dat is gelukkig nog niet het geval, de kerken zijn voor zulk een ongeluk tot nu toe bewaard gebleven; en alleen wie aan inlegkunde doet, kan zulk een bewering poneren. Het enige wat met waarschijnlijkheidsgronden ter ere van de synode van 1920 in dezen te zeggen valt, is dit, dat ze heeft volgehouden, dat de artikelen der confessie inzake de kerk niet een geest ademen, en geen continuïteitsbegrip huldigen, welke in strijd zijn met den geest van Christus. Nu, dàt willen we allen wel geloven. Juist omdat ds Feenstra daar zo hartgrondig van overtuigd is, heeft hij het opgenomen tegen hen, die de continuïteitsverbreking als (partieel) Gods werk zien (geen aanleiding tot, maar resultaat van Gods werk), en heeft hij zich maar gehouden aan de belijdenis. Onze meisjes hebben hiermee het antwoord, dat mij gevraagd is. |
|