De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDr H.H. Kuyper's titulatuur uit 1894 inzake ware en scheur-kerkGa naar voetnoot*)In ons vorig nummerGa naar voetnoot**) herinnerden we aan de poging, indertijd uitgegaan van de classis Amersfoort, om met de leiders der toenmalige Christelijke Gereformeerden een publieke samenspreking te hebben in de Geref. kerk van Baarn, waar Dr H.H. Kuyper destijds predikant was. Onze lezers weten reeds, dat die samenspreking geweigerd werd; o.a. uit een artikel van Prof. Dr F.L. Rutgers, ‘Heraut’ 899, 6 Jan. 1895, blijkt dat er op den bepaalden dag van ‘hun geestverwanten niemand opgekomen was, om het woord te voeren’. Niettemin is de vergadering doorgegaan, en hebben de sprekers van Gereformeerde zijde hun betogen geleverd, en ook gepubliceerd. Het daaruit ontstane merkwaardige, en voor onzen tijd leerzame geschrift is verschenen onder den titel: ‘Scheurmakerij of Niet? Toelichtingen der Stellingen, waarover Ds Van Lingen c.s. de Openbare Samenspreking weigerden, voorafgegaan door een openbaren brief aan Ds F.P.L.C. van Lingen, door de deputaten der Classis Amers- | |
[pagina 356]
| |
foort’. Hilversum, J.H. Witzel, firma Flörke & Witzel, 1894. In zijn gemeld ‘Heraut’-artikel noemt Prof. Rutgers de Chr. Geref. Kerk in zijn eigen terminologie: ‘het pas opgerichte Chr. Ger. Kerkgenootschap’, waarvoor men dan ‘leden’ zoekt ‘aan te winnen’. Ene scheuring, die in ongegrondheid bijna haars gelijke niet heeft’, - ziedaar wat de kalme, elk woord wikkende Rutgers ervan oordeelt. De schrijvers der referaten, de H.H. Dr G. van Goor, Dr H.H. Kuyper en Ds H. Alting, denken en spreken niet anders. Uit het ‘Referaat over Stelling II’, welk referaat van de hand van Dr H.H. Kuyper is, citeren we: ‘Dat de eerste vraag of de Geref. Kerken in Nederland de ware Kerk van Christus zijn metterdaad de hartader van het geschil raakt, voelt ge terstond...- - - Hoe men het feit ook verbloemen wil, er heeft een breken plaats gehad met de Kerk, waartoe men behoorde, om daartegenover een andere kerk op te richten. En zo goed is dit dan ook door Ds Van Lingen c.s. gevoeld, dat zij wel door de drijfkracht van hun eigen beginsel moesten komen tot de uitspraak: dat de Geref. Kerken in Nederland valse kerken zijn. Met die uitspraak is de strijd zuiver geworden. Wie met een Kerk breekt, moet die kerk wel voor de valse verklaren, wil hij zelf niet onder het oordeel van scheurmakerij vallen’ (bl. 11, 12). In een noot voegt Dr H.H. Kuyper hier aan toe, dat Ds Van Lingen wel uitspreekt, er verre van te zijn, te spreken van een valse kerk en het oordeel aan den Heere over te laten, maar terecht stelt Dr. H.H. Kuyper daartegenover, dat ‘heel zijn (v. L.'s) brochure juist dient om aan te tonen, dat alle kentekenen der valse kerk bij ons (de Ger. Kerken) gevonden worden. ‘Het is zonderling’ (zo vervolgt Dr H.H. Kuyper) ‘dat de Chr. Geref. broeders telkens op waarheid en oprechtheid aandringen, terwijl zij in hun eigen geschriften zo zichzelf tegenspreken’ (noot bl. 12). Vervolgens toont Dr H.H. Kuyper, bl. 27, aan, dat de onder Ds v. Lingen c.s. bijeengebrachten geen wettige voortzetting zijn van de uit de Scheiding opgekomen Chr. Geref. Kerk. Men hore: ‘Zeker, één ding hebben zij van de vroegere Chr. Geref. Kerk overgenomen, wat wij niet hebben, dat Collegiale Kerkstelsel, dat Statuut van 1869, die permanente Synodale Commissie, waarvan de Vaderen der scheiding niets wisten. In de Chr. Geref. Kerken stond een zoon, die wel waarlijk een zoon was, maar die noodgedwongen een kleed droeg, dat eigenlijk voor hem niet paste. Dat kleed werd, Gode zij dank, afgeworpen in 1891 - en omdat | |
[pagina 357]
| |
Ds Van Lingen dit kleed heeft opgeraapt en zich daarmee omhangen heeft; daarom zouden de dragers van dit kleed de zoon zelf zijn?’ En Dr H.H. Kuyper concludeert: ‘Zo vervalt dan ook deze grond....geheel en al en kan daarom door ons niet anders gezegd worden, dan dat deze nieuwe Chr. Geref. Kerk een SCHEURKERK is....Dit verschijnsel van een scheurkerk is niet nieuw, maar oud als de Christelijke Kerk zelf....Men scheidde zich af óf uit ergernis over kleine vlekken, die in de ware Kerk gevonden werden, óf omdat men met dezen of genen predikant niet overweg kon; en de diepere oorzaak van deze scheuring lag steeds hierin, dat men voor de eenheid van Christus' Kerk niets voelde, of wel die eenheid evenals Ds Van Lingen nu doet, louter geestelijk opvatte van de gemeenschap der heiligen. Tot zover de mening van Dr H.H. Kuyper in 1894.
Het is hier niet de bedoeling, den historischen gang van het kerkbegrip en de kerkelijke terminologie van Prof. Dr H.H. Kuyper na te gaan. Anders zouden we er op moeten wijzen, dat later andere klanken van hem vernomen zijn. Wij citeren deze zijn woorden hier om twee redenen slechts: a) om, thans ook uit zijn mond, nog eens de verzekering te vernemen, die we zelf herhaaldelijk gaven, dat pas dan de kerkelijke strijd zuiver wordt, als men over en weer de kwestie scherp stelt, en dat dit nodig is, om niet alleen oprecht en waar, doch ook ter bevordering van den kerkelijken vrede werkzaam te zijn; waren niet deze woorden bedoeld als middel om een samenspreking te openen en de discussie te leiden? b) Bovendien citeren we deze bijzonderheden, omdat sommigen óók ter zake van de kerk-vraag het ter Synode van 1936 bestaan hebben, te doen spreken over gangbare opvattingen! Wil men eens zeggen, wat gangbaar is? En hoe oud een mening moet zijn om gangbaar te zijn? Moet een groepje van hen, die het standpunt van Dr H.H. Kuyper uit 1894 verlaten hebben, beslissen, welke opinie van Dr H.H. Kuyper of een ander gangbaar heten zal? Het gesprek over de Kerk benoude de spanning én de elasticiteit, die het had in bewogen dagen. Sterk van bouwende kracht. En met het oordeel | |
[pagina 358]
| |
van Dr A. Kuyper, die deze mening van Dr H.H. Kuyper zuiver geformuleerd achtte (zie ons vorig nummer) drijve de een of andere epigonen-selector geen spot. Hij mene ook niet, dat met een beetje dédain over epigonen de erfenis der Kuypers' uit 1894 kan worden weggeredeneerd. |
|