De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| |
Woordgemeenschap, meer dan zielscontactGa naar voetnoot*)Een prachtige bijdrage tot de leer van de ‘gemeenschap’ der heiligen levert Paulus, met het bewijs voor haar konkrete bruikbaarheid, als hij aan Filippi's kerk schrijft: ‘Gelijk gij altijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijne tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu, in mijn afwezen.’ (Filippenzen 2:12.) Paulus vermaant de Filippenzen hun zalfbehoudenis te ‘werken’, ‘uit te werken’, met alle krachtsinspanning. Maar hoe zullen zij dat doen? Hoe zullen zij weten dat hun werken niet is een voortspinnen aan eigen garen, maar een lopen, een worstelen in de renbaan Gods? Wel, dat kunnen zij alleen doen, door gehoorzaam te zijn. Paulus wijst hun het richtsnoer aan, dat zij gebruiken mogen en moeten bij dit ‘uitwerken’ hunner behoudenis, of ‘zaligheid’. Zij moeten handelen naar het hun gegeven gebod. Niet hun geweten is daarbij de maatstaf, niet hun intuïtie, want dit alles kan dwalen. Maar het is het gepredikte Woord, dat hun leiding geven moet. Paulus bracht hun dat Woord, en daaraan moeten zij zich nu houden. Nu komt er een merkwaardige aantekening bij het woord, waarin Paulus erkent, dat de Filippenzen dit inderdaad ook gedaan hebben. Niet alleen deden zij dat vroeger, toen hij bij hen was, maar nog veel sterker doen zij het thans, nu hij van hen verwijderd is, zo merkt hij in 't voorbijgaan op. Zelden kon iemand loffelijker getuigenis geven aan de gemeente, dan Paulus hier doet. Het waren te Filippi ‘tere banden’, die Paulus bonden aan de gemeente. Er was in die stad zo heel veel gebeurd. Paulus had er in de gevangenis gezeten met Silas. Maar uit de gevangenis had God hen samen wonderbaarlijk gered. En hoewel Paulus de gelegenheid had, de gevangenis te verlaten, had hij het niet gedaan. Bovendien had hij in het huisgezin van den gevangenbewaarder het licht van Christus laten schijnen. De gevangene, die zelf van Christus' wege de vrijheid had bekomen, had den cipier uit zijn zondegevangenis mogen helpen verlossen. Op haar beurt had nu weer deze merkwaardige uitredding de burgerij en de gemeente op het diepst aangegrepen; en zo was het een heel mooie tijd daar in Filippi geworden. Onuitwisbaar waren de indrukken, die dit alles bij de gemeente had achtergelaten. Heerlijk was ook de omgang geweest met Lydia de purperverkoopster, en | |
[pagina 351]
| |
vele en fijn waren de gesprekken geweest, die hij met de gelovigen had gehouden van den aanvang af. Ook het bekende verhaal van de publieke afwijzing van die vrouw met den ‘waarzeggenden geest’ had zeer bizonder de aandacht gevestigd op de hoogheid van Paulus' karakter, en de gaafheid van zijn zendingswerk. Geen wonder, dat Paulus, toen hij nog bij de gemeente was, diepen indruk op allen maakte. Er was in die gemeente inderdaad zielscontact geweest tussen de schapen en den herder. Daarna echter was Paulus weggegaan. Het dagelijkse contact ging ontbreken. Men zou verwachten, dat nu de gemeente - zonder bizondere inspanning - achteruit ging; te meer omdat Paulus niet wat men noemt een prachtig redenaar was, en dus de wonderlijke ervaringen, die zijn verblijf zo interessant hadden gemaakt, allicht in den eersten tijd nog levendiger de ziel van velen toespraken, dan Paulus' redevoering het had kunnen doen. En toch geeft Paulus getuigenis aan de gemeente, dat zij juist na zijn vertrek in gehoorzaamheid was toegenomen. De uiterlijke bewegingen van ‘het vlees’ zouden zich hebben kunnen hechten aan het zielscontact met dezen held-in-het-geloof, die immers zo'n heel fijne ziel had? Maar toen straks alleen overbleef het gesproken woord van Paulus, en de fijne ziel van den apostelspreker niet meer elken dag zich liet benaderen, toen was het woord van Paulus krachtiger gebleken dan heel die lange reeks van fijne ontmoetingen en van ziels-intimiteiten. Krachtiger dan dat zielscontact was nu geweest het Woord van God, dat Paulus had gebracht. En Paulus ziet daarin achteraf de proef op de som. Inderdaad, dit is de goede orde. Dit is nóg de proef op de som van de gemeenschap der heiligen. Het zou er ook vandaag met de kerken, en met haar leden beter voorstaan, wanneer wij wat meer geleken op de gemeente van Filippi. Hoe vaak wordt niet de christelijke gemeenschap afhankelijk verklaard van persoonlijk contact met een of andere aristocratische ziel van een voorganger, zonder dat werkelijk, gelijk men het noemt, over den dienaar wordt heengezien om het Woord Gods alleen vast te houden? ‘Over hem heen’ is niet hetzelfde als ‘langs hem heen’. Hoe dikwijls wordt niet het krachtige leven der kerk, waarin het Woord des Heeren en niet het contact van ziel met ziel de binding geven moet, gebroken door de vlucht in het conventikel of door het samenkomen in een kleinen kring van gelijkgezinden, waarbij men het hebben moet van de intieme sfeer en van het ‘contact’ tussen broeder en broeder? Maar | |
[pagina 352]
| |
het ‘contact’ moet gevolg zijn, geen oorzaak, laat ons nooit vergeten, dat ‘geest’ boven ‘ziel’ moet staan. Het ambtelijk verkeer regele den persoonlijken omgang, niet omgekeerd. De band aan het Woord is meer dan sympathie, die ziel aan ziel verbindt in ‘natuurlijke’ sympathie. Men maakt het christelijk leven bloedarm, als men tegen dezen regel zondigt. Maar men vertoont weer de kracht van het gezonde reformatorische leven, overal waar naar dezen regel wordt gehandeld. Het christendom leve niet bij de gratie van ‘fijne zielen’, maar luistere naar het Woord, dat de personen bekeert, en dat de zielen samenbindt, niet uit de kracht van gelijke afstemming van ziel op ziel, maar uit kracht van het alle zielen gelijkelijk beheersende, aansprekende, richtende, en aan elkaar verbindende Woord van God. |
|