De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Creatio’ en ‘Creatura’Ga naar voetnoot*)In het jongste nummer van het ‘Geref. Theol. Tijdschrift’ komt een recensie voor, geschreven door Dr A.D.R. Polman, waarin deze een geschrift van Dr H. Steen beoordeelt. Zonder ons verder in te laten met de beoordeling van diens boek in kwestie, willen we toch, waar de zaak ons van algemeen belang lijkt, aan één punt in deze recensie even onze aandacht geven. Dr Polman stemt toe, dat ‘er naar de Schrift maar één kerk ook in het zichtbare wezen mag’. Hij wil evenwel daaruit niet geconcludeerd hebben, ‘dat er nu ook maar één kerk kan zijn’. Deze ‘conclusie’ ‘mist’ voor Dr Polman ‘het stringent’ karakter’. Want, zo zegt hij dan - en pas hier begint ons persoonlijk de recensie te interesseren - ‘hier wordt vergeten, dat de kerk, naar het woord van Dr W.J. Aalders, tegelijk creatio en creatura is. Was zij’ - zo vervolgt Dr Polman - ‘was zij enkel het werk Gods, dan zou zulk een gevolgtrekking gewetttigd wezen. Maar juist de inschakeling van des mensen werk met al het zondige en verkeerde, waarvan twintig eeuwen getuigenis afleggen, doet ons huiveren voor een conclusie, die de Gereformeerde kerk...tegenover de andere grote kerken als de enig ware durft stellen’. Nu zal ieder, die mijn thetische uitspraken in dezen gelezen heeft, bekend zijn met het feit, dat ik deze conclusie allerminst voor mijn rekening heb genomen; ik heb ze herhaaldelijk en uitdrukkelijk be- | |
[pagina 344]
| |
streden: Dr Polman bedoelt immers blijkens zijn tussenzinGa naar voetnoot1) hier de Gereformeerde ‘kerk’ te vergelijken met grote kerken in het buitenland. Mijn bezwaar gaat dus niet tegen het feit, dat Dr Polman bestrijdt, wat ik ook bestreed. Toch acht ik het niet ongewenst, even bij Dr Polmans verwijzing naar het gevoelen van den Groningsen hoogleraar Aalders stil te staan. Want als Dr Aalders' opmerking juist is, en als ze wel met de pluriformiteitskwestie te maken heeft, en aan de debatten daarover leiding geven mag, dan kunnen anderen weer hun conclusies er uit trekken; en waar me dit enigszins gevaarlijk lijkt, wil ik er iets van zeggen.
* * *
‘Creatio’ en ‘creatura’, - wat betekenen die woorden? ‘Creatio’ betekent, als men scherp vertaalt: schepping. De DAAD van schepping. Wel wordt meer dan eens in het onnauwkeurig spraakgebruik, waarvan de taal zich onophoudelijk bedient, ‘creatio’ of ‘schepping’ gebruikt ter aanduiding van ‘het geschapene’, van Gods geschapen werk (creatuur dus); maar juist wanneer men het woord ‘creatio’ wil afgrenzen tegen het woord ‘creatuur’ (en dat willen de heren Aalders en Polman hier blijkbaar), juist dàn krijgt het woord ‘creatio’ niet de ruimere, ietwat slordige betekenis van ‘het geschapene’, of ‘de geschapen creatuur’, doch die van de ‘daad der schepping’, de ‘scheppende daad’ van God. ‘Creatura’ betekent dan: iets geschapens, een creatuur. Wat bedoelt nu Prof. Aalders als hij de kerk zowel ‘creatio’ als ook ‘creatura’ noemt? We zullen wel niet mistasten, als we hier denken aan hetgeen hij schrijft in zijn ‘Om de Kerk’, blz. 206/7. Daar lezen we: ‘Wij vergeten niet, dat de kerk meer is dan een instituut, zij het al een heilsinstituut, dat zij is een gemeenschap van mensen, niet iets onpersoonlijks, maar iets persoonlijks, zij het al iets boven-persoonlijks. | |
[pagina 345]
| |
Wij kunnen haar dus van twee kanten, in twee opzichten zien: als stichting van God en als vereniging van mensen, als heilsinstituut en als geestelijk organisme van hogere orde. Men moet deze dubbelzijdigheid aanvaarden, als men hare praemisse, d.i. de schepping, aanvaardt.’ Tot zover Prof. Aalders. Nu heb ik tegen deze voorstelling ernstige bezwaren. De distinctie tussen ‘cratio’ en ‘creatura’ is op deze manier niet houdbaar. Ik kan dit des te gemakkelijker uitspreken, omdat ik geloof, dat het ook Prof. Aalders zelf niet gelukt is, deze onderscheiding vol te houden. Een ogenblik later toch (bl. 207) verklaart hij het bestaan der kerk ‘bij de gratie Gods’ in dien zin, dat zij ‘een vergadering is’, die ‘als Zijn stichting’ moet worden erkend. Maar een ‘stichting’ is hier blijkens het verband bedoeld als ‘iets, dat gesticht is en nog steeds verder gesticht wordt’. Het is niet de DAAD der stichting, doch het resultaat van die daad, voorzover het in het verleden reeds te zien gekomen is, en - waar de stichtende en vergaderende werkzaamheid Gods nog steeds verder gaat - tevens voorzover dit resultaat elk ogenblik weer verandert, in het toevoegen van nieuwe leden aan de kerk, en het afsnijden van dode takken. Dat het woord ‘schepping’ door Prof. Aalders hier niet in die scherp begrensde betekenis gehandhaafd wordt, die het eigenlijk móet hebben als het opzettelijk wordt onderscheiden van ‘creatuur’, blijkt nog op andere plaatsen. De verschijning van Christus heet (bl. 210) ‘hét wonder, dé daad, hét offer, dé schepping’; op bl. 214 heet de kerk ‘geschapen grootheid’, te onderscheiden van de z.g. geestelijke eenheid der gelovigen. Het bestaan van ‘vele kerken’ mag, volgens Prof. Aalders, niet ‘als met de geschapenheid één worden opgevat’ (214). Gods ‘nieuwe schepping’ vertoont z.i. ‘in de tegenwoordige bedeling ‘indirectheid’. Zeg ik te veel, als ik beweer, dat het verschil tussen ‘creatio’ en ‘creatura’ wel geponeerd wordt, voor een ogenblik, maar niet wordt gehandhaafd? De woorden worden door elkaar gebruikt; en waar het op aankomt, de scherpe onderscheiding tussen scheppings-daad en scheppings-resultaat, wordt niet aangetroffen in het vervolg van Prof. Aalders' betoog. Het is ook geen wonder. ‘Creatio’ als scheppings-acte is altijd onmiddellijk, direct; in deze scheppings-daad is nimmer enige ‘indirectheid’. Daarom legt de gereformeerde dogmatiek ook zo stellig en zo volhardend den nadruk op de schepping der wereld als een daad, alleen van Gods wil, zonder enig intermediair. En om die- | |
[pagina 346]
| |
zelfde reden wordt ook in de Dordtse Leerregels de wedergeboorte als ‘nieuwe schepping’ van den mens door God gepredikt; een daad, waarbij de mens lijdelijk is, niets toebrengt, en waarin God souverrein optreedt, roepende, óók nu weer, wat niet is, alsof het was, Rom. 4:17. * * *
Nu zou ik tegen de voorstelling, dat de kerk zowel ‘creatio’ als ‘creatura’ is, niet in verzet komen, zolang men daarin niet meer dan een ietwat slordig uitgedrukte these wilde geven, om te betogen, dat in de kerk niet alleen een ‘gegevenheid’, een aanwijsbaar ‘resultaat’ van onderscheiden werkingen in het verleden te zien was, doch ook een steeds weer ‘vers’ werk Gods elk ogenblik verandering en bloedzuivering bracht. Ik zou deze bewering dan wel min gelukkig geformuleerd, doch overigens juist achten. Maar zó is het blijkbaar niet bedoeld. De term ‘creatio’ wil op het goddelijke, de term ‘creatura’ op het menselijke in de kerk den nadruk leggen. Met beroep op den eersten term wil men dan ondanks de zonden der kerk haar toch allerlei verheven praedicaten blijven toekennen: stichting Gods! Maar onder de suggestie van den tweeden wil men dan ondanks die verheven praedicaten van zoëven de zonden der kerk in rekening blijven brengen, tot haar verontschuldiging. De creatuur is nu eenmaal creatuur...Alle creatuur is gebrekkig, en ‘menselijk’, ge moet dus ook dien menselijken factor steeds in rekening brengen, en niet te hoog mikken... Maar wat is deze redenering nu anders dan capituleren voor de zonde, en voor den Satan? Wat is ze anders, als men er n.l. mee werken wil om de vraag, wat de kerk mag en niet mag, wat ze moet en niet moet, te beantwoorden? De vergadering der engelen, is ze geen creatuur? Maar ze is één. De ‘vergadering’ der duivelen, neem eens aan, dat zij na hun val nog een echte vergadering konden vormen, ware ze dan geen creatuur? Maar ze is in de barre werkelijkheid een tegendeel der eenheid. Want haar ‘leden’ zijn in volstrekte overtreding, en zijn er in gebleven; hun ‘vergadering’ is derhalve voortdurend in ontbinding, hield op ‘vereniging’ te zijn, ontaardde in ‘samenscholing’, ‘samenrotting’. De boom van Israël, de boom met levende takken (Rom. 9-11) is die geen ‘creatuur’? Maar hij is één. En de na Pinkster tegen de levende takken van dezen boom zich ‘bijeen vergaderende’ | |
[pagina 347]
| |
(Hand. 4) verzameling van ‘dode takken’, is die als verzameling soms ‘creatuur’? Zij is dat wél, inzoverre men, om maar een voorbeeld te noemen, daardoor nationale, economische, folkloristische gemeenschapsbanden onderhoudt en versterkt (waarvan trouwens de tot Christus bekeerde Joden krachtens hun gehoorzaamheid gaarne meededen). Maar zij is dat niet, in zover men, vleselijk ziende en decreterende, daarin samenkomsten organiseert, die tegen de levende takken roemen, dat déze dood, doch dat zij zelve levend zijn. Want in die samenkomsten werd de nationale eenheid, vanwege de zonde der Messiasverwerping en der valse Schriftuitlegging, en der ongeestelijke Abraham-verering gemaakt tot basis van den eigenwilligen roem, dat deze vleselijke zonen Abrahams kérk waren, Kerk, in tegenstelling met hen, die Paulus' woord geloofden. Maar dit hun ‘samen-rotten’ was geen creatuur, doch een rebellie van creaturen. Het is altijd gevaarlijk, als men uit het woord ‘vergadering’ het element der beweeglijkheid, van het samen-komen verzwakt of elimineert, b.v. door de som der vergaderden ‘creatuur’ te noemen, ongeacht hun medewerken ter ware samenkomst. Het creatuurlijke behouden de creaturen slechts, indien en voorzover zij leven naar de geboden van den Schepper. Het creatuurlijke-in-de-vergadering, -in-het-samenkomen, -in-de organisatie, behoudt de kerk derhalve dan ook alleen, indien, en voorzover zij voor wat het samenkomen, vergaderen, organiseren betreft, zich richt naar de haar als kerk gegeven geboden. Maakt zij zich van die geboden af, laat zij ze los, dan kan de organisatie der in een bepaald instituut saamlevenden wel b.v. onderlinge stichting beogen, of de eenheid der natie willen dienen, of een Christelijk getuigenis tegen sociale of politieke misstanden willen mogelijk helpen blijven, doch dan heeft ze als kerk-vergadering haar dienovereenkomstige creatuurlijkheid verloren. Men behoort hier scherper te onderscheiden. De kerk is dan ook, geeft men aan de woorden hun strikten zin, nimmer ‘creatio’, in scherpe onderscheiding van ‘creatura’. Gods scheppings-, of herscheppingsdaad ‘roept’ wat ‘niet is’; het ‘roepen’ is dan ‘creatio’; en het ‘geroepene’ is dan ‘creatuur’. De creatio brengt de creatuur; en de voorzienigheid onderhoudt ze. Zó komt Adam, zo komt een wedergeborene in de wereld; zó komt ook de (geschapen) trek-tot-eenheid-naar-den-aard van iederen levenskring tot stand. Maar als die Adam vernietigd wordt (stel eens de mogelijkheid), dan houdt de creatuur op te bestaan. Als het ‘zaad’ | |
[pagina 348]
| |
der wedergeboorte (te onderscheiden van den wedergeborene) vernietigd wordt (stel eens de mogelijkheid), dan houdt die creatuurGa naar voetnoot2) op te bestaan. En als ergens (want het kan nooit overal!), als ergens de trek-tot-eenheid naar den aard van het door God gewilde kerkverband vernietigd wordt, dan houdt daar die creatuur op te bestaan. Zo is de creatuur der kerkelijke eenheid gegaan van Israël van het O.T. naar het Israël van den nieuwen ‘dag’, van het Sanhedrin naar de 12 apostelen, van den stoel van Rome naar Luther en Calvijn. Zowel onder Petrus' en Paulus' als onder Kajafas' gelijktijdige leiding heeft God wedergeboren creaturen gebracht in de wereld. Maar niet allen hebben in de eerste groep de creatuurlijke kerkeenheid (d.w.z. de door ‘nieuwe schepping’ gemaakte kerkeenheid) bewaard in de eerste, of volhardend gezocht in de tweede groep. Men zou derhalve zich vergissen, als men geen wedergeborenen (‘creaturen’ Gods als Verlosser) aannam onder de nog niet tot Petrus' en Paulus' schaapskooi gekomenen. Maar men zou zich evenzeer vergissen, als men de valse vleselijke ‘eenheid’ onder leiding van Kajafas-na-Pinkster kerkelijke ‘creatuur’ mét een slecht en de geestelijke eenheid onder leiding der apostelen-na-pinkster kerkelijke ‘creatuur’ met een góed rapport noemde; d.w.z. - want ik ben hier wat ondeugend - de éne met een school-rapport van merendeels onvoldoende cijfers, de ander met één van merendeels voldoende. Voorzover het Sanhedrin het Joodse volk na pinkster onder kerk-pretenties samenhield, was die vleselijke eenheid geen ‘creatuur’. En die van Petrus, Paulus wel. Ik ben erg bang voor dergelijke onderscheidingen. Ze relativieren het kwaad der mensen. En ze verhinderen het rechte uitzicht op de resultaten der ‘creatie’ (schepping of herschepping)Ga naar voetnoot3). En ze laten Gods werk (als z.g. creatie) tot ornament voor het onze (als ‘creatuur’) fungeren, zonder het abc der wet, die gehoorzaamheid en mede-arbeiderschap van ons met God vraagt, te doen horen. Alle valse rust, alle valse roem kan hier een aanknopingspunt vinden in quasi-stichtelijkheid. De door God in Christus geschapen (creatuurlijke) rijk-Gods- of kerk-eenheid is een eenheid, waarbij de mens Gods actief optreedt. Want die mens Gods is zó gemaakt, dat | |
[pagina 349]
| |
hij die eenheid ook zelf zoekt. Hij is creatuur, en zijn zoeken is creatuur. Zijn niet-zoeken is geen creatuur; het is roof, zonde, rebellie. ‘Onze wil, van God bewogen en gewerkt zijnde, wil (weer) zelf en werkt (weer) zelf’ (Leerregels). Dat willen en werken is ‘creatuur’. Maar mijn werkstaking is ongehoorzaamheid tegen de (Her) Schepper, en een verscheuren der creatuur. Derhalve is de kerk geen creatio (strikt genomen), doch daarvan (zie weer noot 3) het resultaat, voorzover ze kerk is. Voorts zijn de wedergeborenen als zodanig ook weer geen creatio, doch daarvan resultaat. Niet de kerkelijke eenheid is creatio, doch ze is daarvan resultaat, creatuur, bewaard door de voorzienigheid. En de geschapen of herstelde, en in Gods voorzienigheid bewaarde kerkeenheid is, voorzover zij creatuur is, nimmer los te denken van de gehoorzame activiteit van de mensen Gods. Wat zij in of buiten de kerk daartegen doen, moet niet op rekening van enige creatuurlijkheid, doch op die der zonde worden gesteld. Wie de onderscheiding tussen het goddelijke en het menselijke werk weer eens wil doen leven voor de aandacht der mensen, moet niet grijpen naar een nieuwerwetse distinctie van Prof. Aalders van Groningen (‘creatio’ en ‘creatura’), doch naar de zeer ouderwetse van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die daar van de kerk spreekt als van een ‘congregatio’ (God brengt ons als een ‘kudde’ samen door Zijn drijversgeweld) en een ‘coetus’ (wij komen eigener beweging samen krachtens onzen creatuurlijken trek-tot-eenheid). Herhaaldelijk heb ik, ook in verband met pluriformiteitsbeschouwingen, daarheen teruggegrepen in dit blad, en in boeken. Sommige broeders willen thetische beschouwingen horen. Maar als ze er zijn, dan lezen of onthouden zij ze niet, en zoeken later en passant zich te redden over vlonders uit fabrieken van naamloze vennootschappen van den laatsten tijd. Dit slaat niet op Dr Polman, doch op enkele anderen, die ongemerkt van de belijdenis af-gegroeid zijn en nu dengene, die hun dit met de confessie in de hand duidelijk maakt, komen vertellen, dat hij hun jasje opentornt, en hem vragen, of hij geen nieuw exemplaar heeft. Een nieuw? Laat ze eerst hun belijdenis lezen. |
|