De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdAfvaardigingGa naar voetnoot*)Jaren geleden heeft Prof. Dr J. Waterink een geval van vertegenwoordiging van een gereformeerden kerkeraad bij een ‘plechtigheid’ van een ander kerkelijk instituut in een dienst des Woords besproken, en zijn afkeuring er over uitgesproken. De kwestie is sinds nog al eens ter sprake gekomen. Onlangs was er weer een geval. Plaatsnaam laten we weg: 't gaat om de zaak. Ergens zou een Chr. Ger. Gemeente haar kerkgebouw in gebruik nemen. De kerkeraad der Ger. Kerk zond een deputatie; een predikant van dien kerkeraad hield een toespraak, waarin ongeveer het volgende gezegd werd: 't Was niet mijn bedoeling om te spreken, maar nu U mij daartoe dringt, wil ik een enkel woord zeggen. Wij hebben als kerkeraad gemeend, om aan Uw vriendelijke uitnodiging, hedenavond hier te willen zijn, gevolg te moeten geven. Maar laat me dan ook vrijuit mogen zeggen, wat mij en de kerkeraad op het hart ligt. Het zou ons nog aangenamer zijn geweest, een uitnodiging van U te hebben ontvangen tot een andersoortig samenzijn, tot een samenspreking, waar we ons beiden toch naar Gods Woord Gereformeerd noemen. Art. 28 van onze Geloofsbelijdenis spreekt immers niet alleen van een afscheiden van hen, die niet van de kerk zijn, maar ook van het onderhouden van de enigheid der gelovigen. Wij behoren niet van elkander | |
[pagina 341]
| |
gescheiden te zijn. En laat het niet zo zijn, dat de druk van de vijand van buiten ons tot eenheid dwingt. Veel sterker dan de druk van buiten af, moet zijn de drang van binnen uit, om tot eenheid te komen. Nu is het nationaal niet mogelijk gebleken door afwijzing tot samenspreking van Uw synode, om op dien weg te geraken. Misschien is het dan mogelijk plaatselijk het begin van de oplossing te zoeken. En wanneer Uw prijsstellen op onze tegenwoordigheid hier mocht betekenen, dat ook bij U de wens tot eenheid bestaat, dan is hereniging mogelijk. Onze vreugde kan daarom thans niet onvermengd zijn. Mijn hart gaat uit naar de eenheid van alle Christgelovigen; een eenheid niet ten koste van de belijdenis, maar een eenheid door de waarheid Gods. Tot zover het wooord van den gereformeerden predikant. De Christelijke-gereformeerde dominee antwoordde op de toespraken en merkte aan het adres van den spreker van daareven ongeveer het volgende op: Ja broeder, wij zijn heel dankbaar, dat U vanavond hier bent. Wij hebben het beide waarschijnlijk wel eens anders meegemaakt, zodat er vijandschap en verwijdering viel te constateren. Maar God is mijn getuige, dat ook mijn bede steeds weer opklimt tot enigheid van allen, die tot Sion behoren. Maar wanneer U een samenspreking wenst, dan moet er eerst weer eenheid komen in de Geref. Kerken. Als 't zo doorgaat met de Geref. Kerken, als thans blijkt uit de strijd aan de V.U. met de kwesties Vollenhoven en Dooyeweerd, hoewel die thans door curatoren getracht is enigszins te sussen, dan zal het U steeds meer blijken, dat het besluit van de Chr. Geref. Kerk in 1892 genomen, gerechtvaardigd zal worden. En zo houden wij vast aan de lijn van 1834 en daarin aan Calvijn. Tot zover de gastheerlijke predikant. Me dunkt, het geval leert al weer, dat het dien kant niet uit moet. We waarderen, dat de gereformeerde predikant van het geval gemaakt heeft, wat hij er van maken kón in de gegeven omstandigheden. Maar...de omstandigheden waren niet ópgelegd; men had met een brief kunnen volstaan, waarin aangetoond werd, waarom de kerkeraad heel het optreden van de uitnodigende gemeenschap veroordeelt, en, hoezeer hij ook tot samenspreking geneigd is, dit niet kan doen in een dienst des Woords, waar ambtelijk de zegen wordt uitgesproken. Tussen de ene en de andere gemeenschap ligt niet een of ander disputabel accentverschil, maar de kwestie van gehoorzaamheid dan wel ongehoorzaamheid; wie van één van beide zijden daaraan twijfelen mocht, en toch maar in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes bezweert: ik moet hier zijn, en ginds niet, die heeft de ongehoorzaamheid verdubbeld en de wet verdobbeld. Een dienst des Woords is nu eenmaal geen debatingclub. En een | |
[pagina 342]
| |
man, die meent, ambtelijk te mogen en te moeten optreden in den naam van God Almachtig, kan zich kwalijk in het corset van salonmanieren steken met een ander, die zich eveneens als ambassadeur van Jezus Christus openlijk aandient. Salonmanieren vereisen, dat de gast een toespraak houdt, en de gastheer het laatste woord krijgt, hetgeen deze gastheer ook gedaan heeft, overhoop halende, wat hij waarschijnlijk niet weer in elkaar kan zetten, en dingen bewerende, die wel in de lijn van Ds Kerstens onwetenschappelijk kwaadspreken, doch niet in die der waarheid liggen. En toen werd er een vers gezongen, en werd de Heere gedankt en werd er de zegen uitgesproken, en was er waarschijnlijk thee in de consistoriekamer. Maar de absoluutheid van het recht van Christus, die de ambtelijke opdracht geeft aan wie Hij wil, die is niet vóóropgesteld. |
|