Recht en plicht van symboolvorming. Slot
Op dit punt blijkt dan ook tussen Barth en de gereformeerden de tegenstelling blijvend. De gereformeerde theologie heeft er niet het minste bezwaar tegen, ook de belijdenis steeds weer ‘appellabel’ aan een hoger gezag te noemen, norma normanda dus, d.w.z. een maatstaf, die zelf weer aan een hogeren maatstaf te toetsen blijft. Maar als norma, als maatstaf, blijven ze haar toch zien; en zij kunnen dit ook, omdat de Schrift voor hen inderdaad als konkrete norm kán functioneren; daarom kan h.i. het voortdurend weer ‘normeren’ van de ‘norm’, d.w.z. het steeds weer toetsen van de belijdenis aan de Schrift, toch feitelijk nimmer geschieden zonder dat men de rechtmatigheid erkent van het voltooid tegenwoordig deelwoord ‘ge-normeerd’ in de uitdrukking van daareven: ‘ge-normeerde norm’, ge-meten maat-staf.
De opvatting dergenen, die dit ‘voltooide’ deelwoord (‘ge-normeerd’) feitelijk van zijn kracht willen beroven, ja opheffen, en die het vervangen willen door het ‘gerundivum’ (d.w.z. door de opvatting, dat de norm der belijdenis steeds weer opnieuw moeten worden ge-normeerd, zonder dat er ooit één moment van rust in dit werk principieel mag worden toegelaten of mogelijk geacht), zal dan ook steeds gepaard moeten gaan met een protest tegen het toch bijbelse begrip van ‘gezonde leer’ (vgl. b.v. Gustav Stählin, Skandalon). Gereformeerden echter aanvaarden den bijbel ook hierin. Maresius b.v., hoezeer overtuigd, dat de leer slechts zelden ‘gezond’ werd voorgedragen, noemt toch de Ned. Belijdenis een korte saamvatting van gezonde meningen, en een passend formulier van enigheid in de zaken der rechtzinnige waarheid, en van het ware protest tegen de misbruiken van het roomse Babylon. In zulke opvattingen vertegenwoordigt hij de gereformeerden van allerlei eeuw.
Doorwerking der barthiaanse opvatting in dezen zal steeds consequenter er toe leiden, dat de historisch-gereformeerde mening in betrekking tot recht en plicht van symbool-vorming komt te staan in een isolement, dat zij zelf niet gewild heeft, maar dat, nu het er (door de afwijking der anderen) eenmaal is, niet anders dan tot grote schade kan worden veronachtzaamd. De aanhangers van theorieën als Barth ontwikkeld heeft, zullen steeds tegen een uitgewerkte belijdenis het bezwaar blijven inbrengen, dat men op het pad der binding aan een confessie niet meer zijn aandacht geeft aan de smalheid van den vlonder, waarover het geloof den weg boven diepe afgronden naar de toekomende eeuw moet vinden, maar zijn ogen