De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
‘De Heraut’ inzake doop en ‘pluriformiteit der kerk’ VDeze week zullen we ons zelf onbeschroomd in de rede vallen, door even te antwoorden op een tussentijdse interruptie van ‘De Heraut’. Hoewel dit orgaan herhaaldelijk er bezwaar tegen inbracht, als men op een lopende reeks reeds reageerde, eer het blad uitgesproken was, wordt thans van dezen regel door ‘De Heraut’ afgeweken. Gedachtig aan het feit, dat binnenkort ‘De Heraut’ in zomervacantie verschijnt, en dus waarschijnlijk op mijn dupliek niet reageren zal in dien tijd, en begerig, om alle misverstand weg te ruimen, wil ik met genoegen nog even antwoorden op bedoelde interruptie. Van mijn kant zal ik het blad zo beleefd behandelen, als het zelf begeert, en derhalve wat het opmerkt over mijn ‘Open Brief’ beantwoorden als het is uitgesproken Bedoelde interruptie knoopt zich vast aan het feit, dat ik enkele weken geleden betoogde, dat Zwingli reeds heel vroeg met de anabaptisten in Zürich te maken had, zó vroeg, dat daarmee verviel de bewering van ‘De Heraut’, dat de Wederdopers den doop (wederdoop) begeerden, omdat hij in de ROOMSE kerk geschied was, wijl er natuurlijk nog geen gevallen aanwezig waren van een vroeger in de Gereformeerde Kerk gedoopt zijn. ‘De Heraut’ (de andere door mij genoemde argumenten voorts onbesproken latende) antwoordt nu: dat zegt me niets, want ik had het niet over Zwitserse, maar over Nederlandse Wederdopers.
Nu zou ik het volgende antwoorden willen: | |
a.In het algemeen vraagt men zich af: waarom dan ‘De Heraut’ zich beriep op Calvijn, en op den Consensus Bremensis. Zijn de gezichtsvelden der belijdenissen uit den bloeitijd inderdaad zó beperkt, als ‘De Heraut’, althans in het geval der bestrijding der anabaptisten, ons wil duidelijk maken, dan rijst de vraag: moet men dan aanemen, dat ook Calvijn speciaal over de Nederlandse anabaptisten het heeft, en de predikanten uit Bremen desgelijks? Of spreken ze over anabaptisten in het algemeen? Het antwoord is voor mij niet twijfelachtig. | |
b.Het internationaal verkeer was in die dagen zó groot, en het | |
[pagina 316]
| |
contact met ook buitenlandse anabaptisten zó veelvuldig (men denke maar eens aan de expeditie naar Keulen, en het contact met Munster), dat reeds alleen om die reden een veroordeling van de anabaptisten-in-het-algemeen in de lijn der bedoelingen der belijdenis ligt. | |
c.Ook al zou ‘De Heraut’ gelijk hebben, dan zou dit nog niets wegnemen van wat ik tegen het blad aanvoerde. Ik heb n.l. aangetoond, dat er ook in Nederland vóór de opstelling der Nederlandse belijdenis Wederdopers waren, die zich lieten herdopen, ook al waren ze in een niet-rooms instituut vroeger gedoopt. | |
d.Dat het niet tegen het rooms-zijn van den doop in eerster instantie, doch tegen den doop-zonder-belijdenis ging, blijkt ook uit den naam, dien de Wederdopers ontvingen. Het trekt immers de aandacht, dat ze herhaaldelijk niet Anabaptisten doch Katabaptisten geheten worden; d.w.z. mensen die tegen den (tot nu toe als kinderdoop) algemeen aanvaarden doop zijn (vandaar de reeds gereleveerde beschuldiging, dat ze de eenheid der kerk scheuren). Parallel daarmee loopt het feit, dat ze soms Widertäufer, en soms Wiedertäufer genoemd worden. Al hebben velen het ‘Wider’ met het ‘Wieder’ verward, het neemt toch niet weg, dat ‘wider’ (tegen) iets anders is dan ‘wieder’ (nog eens). | |
e.Wanneer dan ook Samuël Maresius in zijn ‘Foederatum Belgium Orthodoxum’ (1652) een ‘exegese’ geeft van de Nederlandse geloofsbelijdenis, laat hij niet alleen in zijn voorrede (Praefatio) over de uitlegging der belijdenis, maar ook in die uitlegging zelf telkens weer zien, dat de Nederlandse geloofsbelijdenis een breed gezichtsveld geopend heeft, en ter dege met de internationale verhoudingen rekening hield. | |
f.Dit blijkt bij Maresius ook in de uitlegging van het in geding zijnde artikel 34 zelf. Daar wordt in de behandeling van de passage over ‘den enigen doop’, dien men niet herhalen mag, niet alleen op de roomsen gewezen, doch ook op de practijk der oude kerk, die niet de toenmalige (en dan speciaal nederlandse) Anabaptisten, doch over den anabaptismus (afgedacht van de toenmaals Anabaptisten genoemde sectarissen) heeft gehandeld, gelijk deze anabaptismus was veroordeeld in de donatisten, novatianen, hemerobaptisten, marcionieten; zelfs de oude christelijke keizers worden er bij te pas gebracht in hun strijd tegen deze | |
[pagina 317]
| |
zeer oude ketterijen. Eerst daarna wordt door Maresius, als het punt over dien ‘enigen’ doop afgehandeld is, en als speciaal de Anabaptisten genoemd worden, gewag gemaakt van het feit, dat de anabaptistische kanker ook de nederlandse kerken teisterde in de aan de opstelling der belijdenis voorafgaande periodeGa naar voetnoot1). Tegen hen voert hij wel ter dege aan, dat een DEEL van hun argumenten hen terugbrengt op de lijn van de donatisten (als ze n.l. bezwaar maken tegen de h.i. onwettige roeping der bedienaars van den eersten doop, wat ze als bezwaar opperden tegen roomsen maar ook tegen vele anderen, ook al waren ze niet rooms); en tevens, dat ze weer terechtkomen bij de dwaasheden der Catharen en Novatianen. | |
g.Maresius merkt dan ook op, dat, wat speciaal de Nederlandse Wederdopers betreft, hun voornaamste bezwaar lag in de kinderdoop als zodanigGa naar voetnoot2). | |
h.Uit de door mij gegeven citaten volgt zelf reeds, dat ook in Nederland vele Anabaptisten zijn gedoopt, en nog eens gedoopt, ook nadat ze door niet-roomsen gedoopt waren. Zo iets wordt door ‘De Heraut’ herhaaldelijk en ondubbelzinnig ontkend. Met de feiten voor ogen moeten we dus constateren, dat het blad zich vergist, en voor historische werkelijkheid verklaart, wat dit niet is. | |
i.Het is dan ook onnodig, dat het blad ons vraagt, Calvijn's uitspraak, die het blad zelf citeerde, nog eens over te nemen. Behalve de opmerking, dat we zulk een verzoek niet goed verstaan als het van de zijde van een blad komt, dat heel weinig van ons overneemt, sta hier de herinnering aan het feit, dat we reeds over de aanwending van Calvijn door ‘De Heraut’ in ons vorig nummer eigener beweging hadden gehandeld. | |
j.Herinnert men zich, dat de Wederdoperse woelingen voor een niet gering deel te wijten zijn juist aan Nederlanders, dan is er te minder reden voor de bewering, dat de Nederlandse belijdenis zich alleen maar zou uitlaten over de Nederlandse Wederdopers, | |
[pagina 318]
| |
zonder op de buitenlandse te letten, en hun theorieën te bestrijden, | |
k.We moeten dus onze stelling, dat ‘De Heraut’ van de bedoelingen der (ook Nederlandse) Wederdopers een onzuiver beeld geeft, en dus de uitspraken der belijdenis ten onrechte annexeert voor een betoog, als te Utrecht tegen een ‘stroming’ zich keerde, handhaven. Mocht het blad nog meer bewijzen verlangen, dat inderdaad ook Nederlanders een niet-roomsen doop nog eens hebben laten volgen door wederdoop, en zulks dan vóórdat de belijdenis werd opgesteld, dan zullen we die bewijzen gaarne geven. Voorlopig zullen we volstaan met de reeds ter zake gegeven opmerkingen en noten. |
|