De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘De Heraut’ inzake doop en ‘pluriformiteit der kerk’ IIIRoomse doop of kinderdoop het struikelblok? - Veertig jaren: een nieuw geslacht - Tegen de Staatskerk. - Schwabe of Voorhoeve? - De 144.000 niet al te preciese dopers. - Herdoop ook van protestants, ja van anabaptistisch gedoopten. - De onderstelling van ‘De Heraut’ door Dr Colijn aanvaard? We zouden thans, naar reeds opgemerkt is, trachten aan te tonen, dat ‘De Heraut’ zich vergist, als het blad meent, dat de Wederdopers den hun toegedienden roomsen doop daarom ongeldig achtten, dat hij ROOMS was, en dat dit duidelijk bleek uit de bekende passage van art. 34 der Nederl. Geloofsbelijdenis.
Nu is dit gevoelen op zichzelf reeds onwaarschijnlijk, zodra men | |
[pagina 302]
| |
let op het jaartal der belijdenis. Deze toch dateert van 1561. Dat was meer dan 40 jaar, nadat de Reformatie het hoofd had opgestoken. Bedenkt men nu, dat, gelijk in elke reformatie en ook revolutie het contingent van jongere mensen, in de kracht van het leven staande, zo ook in de anabaptistische beweging, zeer groot was, dan kan men op zijn vingers narekenen, dat er in den tijd, toen de belijdenis opgesteld is, verscheiden Wederdopers moeten geweest zijn, die als kind gedoopt waren niet in de roomse, doch in de ‘protestantse’ (staats)kerk. Reeds op 18 Januari 1525 heeft ZwingliGa naar voetnoot1) te Zürich een openbaar dispuut over den doop gehouden. Aanleiding daartoe was het feit, dat van de zijde der Züricher Wederdopers verzet gerezen was tegen de van overheidswege geschiede doorvoering der reformatie in Zwingli's geest. ‘Op grond van voortgezette bijbellezing verwierpen zij den kinderdoop; de daaruit voortvloeiende weigering van vele ouders om hunne jonggeborenen te laten dopen was een oorlogsverklaring aan de STAATSKERK’, zegt KühlerGa naar voetnoot2); en die staatskerk was niet rooms. Twintig jaren na dien tijd zijn er dus reeds mensen, die in de protestantse kerk gedoopt zijn; zij laten zich herdopen; en dan is het nog een hele poos vóórdat de Nederlandse Belijdenis opgesteld wordt. Het is mij niet duidelijk, hoe ‘De Heraut’ zó boud heeft kunnen spreken, niet alleen in de door ons reeds in ons vorig nummer letterlijk aangehaalde passages, doch ook nog in het nummer van verleden week (7 juni 1936, no 3046), waar het nog eens weer heet, dat in art. 34 met den ‘enigen doop’ ‘de doop in de Roomse kerk bedoeld wordt, Want’, zo stelt ‘De Heraut’ vast - ‘want het was die doop, die in hun jeugd hun bediend was, dien zij herhaalden, NIET den doop in de Gereformeerde Kerk. Immers’, - aldus nog steeds ‘De Heraut’ - ‘immers, toen onze confessie werd opgesteld, WAREN ER NOG GEEN Wederdopers, die als kind in de Gereformeerde Kerken waren gedoopt’. Misverstand omtrent de bedoeling van ‘De Heraut’ is hier uitgesloten; daarom rest ons, hoezeer het ons zelf moeilijk valt, geen andere conclusie, dan dat de ‘Heraut’-redacteur ditmaal de historie niet goed beschrijft. Trouwens, al de gereformeerde belijdenisschriften, die de Wederdopers met name noemen in verband met de doopskwestie, leggen den vinger op hun bezwaar tegen den KINDERdoop, niet wijl deze ROOMSEN tot | |
[pagina 303]
| |
bedienaren, doch wijl hij Kinderen tot objecten hadGa naar voetnoot3). Al zou ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis veel vroeger zijn geschreven, dan inderdaad het geval is, zelfs dàn zou ‘De Heraut’ nog niet hebben kunnen bewijzen, wat het orgaan met zo veel nadruk ons heeft willen duidelijk maken. Stel toch, dat iemand homoeopatische middelen hebben wil, alleen van de fabriek Schwabe; dat de dienstbode naar apotheker Jansen loopt en daar vandaan brengt inderdaad het verlangde medicijn, b.v. Nux vomica D 3, maar...afkomstig van de fabriek van Voorhoeve; dat zij het standje, haar gemaakt, ontwijkt door op te merken, dat Jansen alleen Voorhoeve's medicijnen heeft; dat echter de patiënt haar niettemin naar apotheker Pieterse stuurt, die Nux vomica D 3 van SCHWABE verkoopt; - heeft dan die patiënt bezwaar tegen Jansen, als apotheker? of noemt hij diens apothekersdiploma onwettig? en is dat de reden, waarom hij op Pieterse overgaat? Welneen - hij laat Jansen daarom links liggen, wijl deze alleen maar Voorhoeve verkoopt. En zo hij al - men kan nooit weten - Jansens apothekersdiploma onvoldoende acht, dat kan met Pieterse misschien evenzeer het geval zijn; misschien is Pieterse alleen maar drogist, wie zal 't zeggen? Ik noem even ook deze laatste mogelijkheid, wijl ze hier ter zake doet: de Wederdopers met hun bezwaren tegen geordend gezag, tegen kerkelijke ordeningen, tegen ‘papieren’ zowel als tegen ‘vlezen’ pausen hebben dikwijls de roomse staatskerk niet meer verwerpelijk gevonden dan de protestantse. Maar niemand mag daarom zeggen: zij verwerpen den Roomsen doop, wijl zij Rome's wettigheid ontkennen. Wederdopers en dergelijke vrijbuiters hebben met het wettigheidvraagstuk doorgaans al heel gauw afgerekend. Zij verwerpen den Roomsen doop, omdat Rome's handen naar het KIND grijpen; en dat zelfde doen zij evenzeer, als protestanten naar het KIND grijpen. We herhalen dus: ook al was het werkelijk waar geweest, dat er in de dagen der opstelling onzer belijdenis nog geen Wederdopers zouden geweest zijn, die in hun kindsheid in de Geref. Kerk waren gedoopt, ook zelfs dàn zou ‘De Heraut’ ditmaal ondeugdelijk in zijn bewijsvoering geweest zijn. Nu echter de historie uitwijst, dat deze pertinente bewering historisch onjuist is, blijft er van het ‘bewijs’ niets over in dit bepaalde geval. | |
[pagina 304]
| |
De historie spreekt trouwens hier ondubbelzinnig. Hoffmann - zo voorspellen de enthousiasten - zal met 144.000 apostelen van Straatsburg uit ‘het verbond en den doop over de gehele wereld verbreiden’Ga naar voetnoot4); en dan heus niet zich beperken tot rooms-gedoopten. Als in de woelige dagen van het Munsterse oproer de wilde geesten losbreken, worden niet alleen bij de Roomsen, doch ook bij de Luthersen de ruiten ingeslagen; slechts wie zich op de markt laat herdopen, blijft van de verbanning verschoond. Voor de verleiding bezwijken 300 mannen en 2000 vrouwen; en daar zouden geen protestants-gedoopten bij geweest zijn onder de opgeschoten jeugd? Men kan er inderdaad aan twijfelen; 't was in 1534 nog maar. Maar het probleem der wettigheid van het dopend instituut (rooms of niet-rooms) is in elk geval niet op de markt van Munster in geding geweest. Geen gereformeerden herdoopt? Het is er ver vandaan; men heeft zelfs ettelijke gevallen van herdoop, toebediend aan zulken, die eerder gedoopt waren door...Wederdopers zelf. ‘Menno's schoonzuster was door Douwe Schoenmaker, een Munsters leraar, gedoopt; later kwam zij, als zovelen, tot bezinning, en toen kon deze doop haar niet langer bevredigen, daar zij wel gevoelde, dat zij hem ‘zonder geloof en zonder berouw van zonden’ had ondergaanGa naar voetnoot5). En omdat de voorbeelden van weder- en nog eens wederdoop ettelijke zijnGa naar voetnoot6) is het ons een raadsel, hoe ‘De Heraut’ zó met de belijdenis heeft kunnen opereren, dat een heel gewoon meningsverschil tussen broeders, binnen den kring der belijdenis, aan te dienen viel als disputabelstelling der belijdenis. Dr H. Colijn schijnt - ‘De Heraut’ geeft het bericht met nadruk door - op de jaarvergadering van den Meisjesbond ook al gesproken te hebben over een ‘disputabel-stellen’ van wat steeds als vaststaand heeft gegolden. ‘De Heraut’ cursiveert, en wil blijkbaar zeggen: ziet ge wel, Dr Colijn is het met ons blad eens. Ik weet niet of het waar is; Dr Colijn kan b.v. ook gedacht hebben aan Barthianen, | |
[pagina 305]
| |
of aan Hersteld-Verbanders, of aan anderen. Mocht hij met ‘De Heraut’ hebben willen voortspinnen aan den draad der Utrechtse debatten, ja, dàn houden wij, tenzij we van ongelijk overtuigd worden, het er voor, dat de staatsman ditmaal al te spoedig is afgegaan op niet alleen disputabele, maar ook historisch-onjuiste interpretaties van de belijdenis en van kerkhistorische gegevens van den ‘Heraut’-redacteur. Het zou jammer zijn, want het ware volstrekt onnodige polemiek. |
|