De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdTegen de leiding van den Heiligen Geest? IGa naar voetnoot*)Door een ook thans nog niet geheel afgesloten verblijf in het buitenland kreeg ik van het persverslag der jongste gereformeerde predikantenconferentie te laat kennis, dan dat ik er in het vorig nummer op zou hebben kunnen reageren. Ook thans staat mij alleen nog maar ten dienste het nummer van ‘De Standaard’ van 17 April, waarin de discussie gemeld wordt, die op het referaat van Ds W.H. den Houting gevolgd is. Of er dus nog meer punten op die conferentie | |
[pagina 277]
| |
mijn aandacht zullen moeten hebben in deze rubriek, kan ik eerst na thuiskomst beoordelen. Wat Ds den Houting betoogd heeft, kunnen onze lezers onder ‘Persschouw’Ga naar voetnoot**) volgen. Men kan den referent slechts dankbaar zijn voor zijn grote voorzichtigheid, die hem enerzijds tegen de zonde van het gedachteloos wéglopen uit, anderzijds tegen de even grote zonde van het gedachteloos méélopen in de rij der regelmaat en der onder de broederen vigerende traditie heeft doen en leren waken. Niettemin schijnt die voorzichtigheid ter conferentie als haar tegendeel te zijn aangemerkt en veroordeeld. Ik zeg: ‘schijnt’; want ter vergadering was ik niet aanwezig, ik ben dus op het persverslag aangewezen. Hieraan uitdrukkelijk herinnerende, voeg ik er aan toe, dat dit verslag onder de mensen komt, en daarom de aandacht verdient, zelfs al zou het niet geheel volledig of puntig zijn in het weergeven van wat gezegd is. Volgens dit verslag dan heeft Prof. Dr H.H. Kuyper beweerd, dat er ‘tegenwoordig’ ‘een stroming is’, die ‘wat de kerk aller eeuwen als vaststaand heeft beleden’, ‘weer op losse schroeven zetten’ wil. Nu is het al weer jammer, dat hier niet gepraeciseerd wordt. Want aan welke ‘stroming’ dacht de debater? Soms aan die, welke onder voorgang van twee hoogleraren der V.U., en met medewerking van den ter zelfder conferentie hooggeprezen Prof. Bohatec uit Weenen, een nieuw tijdschrift uitgeeft: ‘Philosophia Reformata’? Ik heb een ogenblik aan deze mogelijkheid gedacht, omdat deze ‘stroming’ inderdaad met groten nadruk er telkens op wijst, dat er niet alleen in de middeleeuwse theologie, maar ook in die der patristische periode (‘kerkvaders’) zeer veel onverteerde resten van heidense filosofie aanwezig zijn, die niet nalaten, het denken ook der oudste vaderen herhaaldelijk ten kwade te beïnvloeden. Niet onmogelijk, | |
[pagina 278]
| |
dat Prof. Kuyper aan die ‘stroming’ gedacht heeft, en dat Ds den Houting in zijn repliek ook háár woordvoerders op het oog had, toen hij - ter snede - opmerkte, dat door sommige debaters was geduid ‘op mensen, hier niet aanwezig en die zich dus niet konden verdedigen’. Dat ik aan deze mogelijkheid gedacht heb, is te begrijpen; ik weet van nabij, dat er wel eens geklaagd wordt, dat critiek b.v. op Augustinus en de aanwijzing van heidense invloeden in diens denken, de eenheid der christelijke kerk stuk maakt, de leiding van den Heiligen Geest miskent en de katholiciteit van het christendom prijsgeeft. Rekenende met de mogelijkheid, dat de ene hoogleraar der V.U. hier in dezen tegen den anderen opponeert, wil ik, als belangstellende, gaarne verklaren, dat ik op dit punt het alsdan tegen déze ‘stroming’ en haar ‘leiding’ ingebrachte bezwaar allerminst deel, en het betreur, dat zó voor het forum van het volk (dagbladpers) over hun arbeid gesproken is, indien althans mijn onderstelling, dat de factische critiek, op hen uitgebracht, ook ter predikantenconferentie het woord nam, juist is. Want al heb ik het niet prettige vermoeden, dat ik tegen bepaalde meningen van de woordvoerders der hier bedoelde ‘stroming’ op den duur bezwaar zal móeten inbrengen, en al kan ik op bepaalde punten nu reeds me niet ontworstelen aan den indruk, dat zij hier en daar een enkele concrete mening zullen moeten herzien, toch heeft dit mijn gevoelen niets te maken met de hierboven weergegeven klacht van Prof. Dr H.H. Kuyper. Ik geef aan de hier | |
[pagina 279]
| |
bedoelde hoogleraren (Vollenhoven, Dooyeweerd) volkomen gelijk, als ze de invloeden van heidens op christelijk denken niet alleen constateren - wat al vóór hen lang gedaan is, maar dan niet steeds in even serieuze of gelijke praecisering - doch ook in concrete gevallen precies trachten aan te wijzen. Ook daarbij kunnen zij zich vergissen; wie kan dat niet? Maar ik zie niet in, waarom geen alarm geblazen worden moet, als b.v. wijlen Prof. Dr T. Hoekstra neoplatonistische momenten in Augustinus' denken constateert, en waarom het wèl gebeuren moet, indien genoemde collega's zeggen: dáár en dáár zit b.v. de kneep, en ginds ook. Begaan zij fouten, of slaan ze wellustig door, een ‘kop van Jut’ makende van een uit het vaderlijk mausoleum gehaalden schedel, dan wijze men die fouten concreet aan. Maar men make geen stemming door in het algemene hangen blijvende qualificaties. Want dat het denken der ‘kerkvaders’ met onverteerde brokken heidense filosofie werkt, dàt ziet iedereen, die gereformeerd is en voorts die ‘vaders’ léést. En of men, dit constaterende, de katholiciteit van het christendom practisch loochent? Geen sprake van! De kerk is, gelukkig, niet vastgelegd in de eerste eeuwen. Zij is vastgelegd in de Schriften; maar in het verstaan daarvan heeft God ons niet gebonden aan kerkvaders, die trouwens onderling zeer vaak van mening verschillen. En het doet wel wat vreemd aan, dat een predikantenconferentie extra gewaarschuwd wordt om toch de binding aan de ‘Vaders’ en aan hedendaagse bewéérde ZONEN vast te houden, terwijl de hoogleraar, die de waarschuwing komt doen, nog steeds een debat ontgaat over de binding aan de SCHRIFTEN, als allereerste conditie voor de toekenning van het praedicaat ‘calvinist’, ‘gereformeerd’, of ‘oecumenisch christen’. En zulks, terwijl de belijdenis zelf - naar Ds den Houting terecht in herinnering gebracht heeft - de binding aan de ‘VADERS’ ondergeschikt maakt aan den band aan de ‘SCHRIFTEN’. In zoverre is dan ook deze discussie weer een der symptomen van den onvasten gang van ons tegenwoordig kerkelijke leven. Komt er een predikant, die - o zo voorzichtig - de vraag stelt of niet JUIST OP GROND van de SCHRIFT (de ambtsgedachte, Christus' Koningschap) en in overeenstemming met de belijdenis op een bepaalde punt een bestaande practijk misschien hernieuwing nodig heeft, dan wordt alarm geroepen. Maar wordt van andere zijde tegen hen, die in dezen alarm bliezen, het bezwaar ingebracht, dat zij de binding aan de Schriften én aan (alle mogelijke) belijdenissen bij elkaar | |
[pagina 280]
| |
practisch helpen bagatelliseren in een valse titels vergevend congres, en in een valse eenheid pretenderende Calvijn-herdenking, dàn wordt een debat dáárover ontgaan en ach en wee geroepen over wie de vraag durft stellen. Verheffend kan ik dat niet vinden. En broederlijk evenmin. En reformerend ook niet. Want om te weten, of ik in de kerk dan wel in de secte sta, heb ik niet de koppen te tellen, doch naar de binding aan de Schrift te onderzoeken. Volgende week een slot-opmerking. |
|