De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) XIII.Inderdaad, na hetgeen gezegd is, mag, ook zonder dat hij enigen grond geeft voor de aanklacht van met-den-rug-naar-zijn-eigen-broeders-gaan-staan, elke gereformeerde zich onbevangen plaatsen voor de vraag: heeft Dr A. Kuyper als heraut der pluriformiteitsleuze den protestants-gereformeerden waarheidsberg beklommen, of is hij misschien op een ‘vlucht-heuvel’ terecht gekomen, - een vluchtheuvel, waarvan men zo spoedig mogelijk afstappen moet, om......mee te doen aan 't verkeer? Of mee te kampen in den strijd? Ja, die vlucht-heuvel, dat is toch eigenlijk wel een leuk ding, om eens even over door te praten. Ook tegenover Prof. Hepp, als hij Dr Kuyper zo heel ver - vanwege diens breedheid - verheft boven de epigonen, die de pluriformiteitsgedachte verwerpen. Immers: op een vluchtheuvel staan, dat is in zekeren zin een bewijs van ‘breedheid’. De ‘goeie, ouwe ziel’, die zich niet waagt op de drukke straat, en, stijf tegen de huizen aangedrukt, het trottoir blijft houden, ze zal niet den vluchtheuvel, zelfs dien niet, betreden. Men moet, om er te komen, althans zich in het drukke verkeer gewaagd hebben. Of, als men het beeld minder nieuwerwets wil aangewend zien: hij moet zich in den oorlog gewaagd hebben. Wie thuis blijft, zal geen vluchtheuvel ooit beklimmen. Wie dus voor een lofrede al genoeg stof verzameld meent te hebben, als hij constateren kan, dat de held, dien hij bezingt, zich ‘ge- | |
[pagina 422]
| |
waagd’ heeft op het terrein, waar men met ‘geweldige moeilijkheden’ te kampen heeft, die heeft inderdaad ook al zijn speechje klaar, als hij zeggen kan, zoals Prof, Hepp het doet: de man, dien ik bezingen wil, heeft zich gewaagd in het drukke gewoel, hij dorst het èn - èn aan, kijk maar, hij staat op dien heuvel daar, doch ach, de lieden, die ik niet bezing, wagen zich niet in het brede verkeer, ze ‘deinzen voor de geweldige moeilijkheden terug’, ze lijden aan gezichtsvernauwing, ze durven het èn - èn niet aan, ze houden zich op het veilige trottoir, stijfjes tegen de huizen aan gedrukt. Niet waar, zó ongeveer tekende Prof. Dr V. Hepp de situatie, al legde hij, genadig, nog een pleister op de wonde, die hij, naar hij onderstelde, geslagen had. Maar indien nu dézen keer de hoogte, waarop Dr Kuyper staat, eens een vlucht-heuvel is, wat dan? Dan moet hij er dadelijk van afgebracht worden. Want dat is de enige manier, om - terzake van het hier in geding zijnde punt - weer actief mee te kunnen doen aan het verkeer, om daarin zichzelf te zijn en zich te geven onder en aan de gemeenschap. Indien het dus waar is, wat het roomse tijdschrift Apologetica geschreven heeft, dat n.l. Dr A. Kuyper, ‘teneinde de aldoor wisselende gereformeerde belijdenis’ (lees: zijn particuliere opvatting in dezen) in verzoening te brengen met de onverbiddelijk haar recht opeisende waarheid, heil en uitkomst meent te moeten zoeken op den fatalen vluchtheuvel der Pluriformiteit’ (I, 1918, 588), - ja, dàn is de opheffing der pluriformiteitsleus wèl een bewijs, dat Dr A. Kuyper zich gewaagd heeft in den strijd, en in het gewoel, maar dàn is meteen het blijven staan op dit ‘fatale’ standpunt een bewijs, dat op dit punt Dr Kuyper niet verder kan, dat hij op dit punt zicht heeft uitgeschakeld van het brede verkeer, dat hij op dit punt de gereformeerde theologie op het dode spoor gezet heeft, ondanks de lofredenen van Prof. Dr V. Hepp. Inderdaad - nà het ook door hartelijke vereerders van Dr A. Kuyper toegegeven ‘laten liggen’ van den strijd tegen Bensdorp - had Prof. Dr V. Hepp beter gedaan, indien hij ons duidelijk gemaakt had, dat die heuvel geen vlucht-heuvel was, doch een in vrijen koningsmoed bestegen waarheidsberg van het gereformeerde denken. Tot nu toe is hij - wij wezen het in onze eerste reeks, menen we, met de stukken aan - daarin niet geslaagd. Hij heeft het gevraagde bewijs niet geleverd. Hij heeft slechts één ding duidelijk gemaakt: dat z.i. de heuvel geen vluchtheuvel is. En nu komt het er dus op aan, dat, hetzij Prof. Dr V. Hepp, hetzij een ander, ons bewijst, dat de pluriformiteitsuitspraken van Dr A. Kuyper toch waarlijk de verspreide beenderen | |
[pagina 423]
| |
zijn van een heus nog te reconstrueren skelet van een heus levende, en daartoe, gereformeerde leer. Anders zal vastgehouden moeten worden aan de voorshands door ons geponeerde stelling dat men uit die verspreide beenderen geen skelet opbouwen kan, en ieder, die aan dit werk begonnen is, een beetje laat gelijken op den geleerde uit het jongste nummer (21 febr. 1935) der Münchener Illustrierte Presse, die - men leest en ziet van hem onder de rubriek ‘Humor der Woche’, bij een nog-niet-afgewerkt geraamte van een of ander ‘praehistorisch’ dier staande, tot een collega zegt: ‘het is me goed gelukt, dezen sauriër in elkaar te zetten; alleen moet ik er nog eens over prakkiseren, aan welken kant ik den kop, en waar ik den staart moet aanbrengen’. * * *
Speels is deze herinnering aan den man-van-den-Sauriër zéker; maar is ze ook oneerlijk? Of onbroederlijk? Of oneerbiedig? Ik geloof het niet. Want, als men Dr Kuypers pogingen nagaat, om in dezen tot een min of meer gevestigde overtuiging te komen of te doen komen, dan staat men telkens voor de vraag: waar is nu de kop, en waar de staart? Is de pluriformiteit der kerk de kop, en daarna die van de waarheid (of waarheidsverkondiging? iets totaal anders!, dat men toch telkens met het andere ziet verwarren) de staart? Of - is de pluriformiteit der waarheid (sverkondiging) de kop, en die van de pluriformiteit der kèrk de staart? Men vatte wèl het doel van deze artikelen-reeks in het oog. Ze is, voor wat het tweede der in den aanvang aangekondigde onderwerpen betreft, NIET een volledige bestrijding van Dr A. Kuyper. Hadden we dáárop onze zinnen gezet, dan moesten we enkele hartige woorden spreken over de gevaarlijke - ik voeg erbij: ongereformeerde - these van de pluriformiteit der waarheid (vooral in een betoog, dat het woord pluriformiteit zo onnauwkeurig en onklaar gebruikt, als ons reeds het geval gebleken is, bij Dr Kuyper); en over de uit een oogpunt van wetenschappelijke distinctie en koersbewaring uiterst verwarrende dooreenmenging van de twee totaal àndere problemen van pluriformiteit der kerk en pluriformiteit der waarheid, of waarheidsverkondiging; en ook over den overgang van waarheid tot waarheidsverkondiging zelf. Maar omdat we ons niet tot doel gesteld hebben, op Dr Kuyper een directe critiek te oefenen, doch als enig doel hebben: de afwijzing van de blijkens den letterlijken tekst zijner verhandeling zijnerzijds | |
[pagina 424]
| |
tegen (ook) ons gerichte critiek en aanklacht, daarom beperken we ons tot de aanwijzing van dit zich bij de lectuur van Dr Kuyper opdringende kop-of-staart-probleem. Want ook daarin - en daarin niet in de laatste plaats! - bevestigt zich de reeds door ons uitgesproken mening, dat n.l. bij Dr Kuyper van een weldoordachte leer in dezen geen sprake is, dat het daartoe nooit gekomen is, en dat dus Prof. Hepp zowel een denkbeeldigen (immers nog nergens reeds stáánden) muur wou helpen optrekken met zijn troffel, en een dus ook denkbeeldigen aanval daarop wou afslaan met zijn zwaard. En juist wijl het ons dáárom te doen is, wijzen we op de zoëven gestelde en nog even in den ietwat gewaagd-populairen trant aangeduide ‘kop- of staartkwestie’. Dat ze ondanks die enigszins losse benoemingswijze toch ernstig is, blijkt o.m. uit volgende feiten. a. Vaak wordt door Dr Kuyper uitgegaan van de pluriformiteit der kerk, om vandaar te komen tot de pluriformiteit der waarheid. ‘Het verschil in bestaanswezen tussen de volken in Azië, Afrika en in Europa zelf’, aldus Dr Kuyper, ‘heeft een zo diepgaand verschil tussen de natiën, ja zelfs tussen die van een en dezelfde streek, is zo sterk sprekend, dat eenzelvigheid in de openbaring der kerk ondenkbaar is. In deze onderscheiden werelddelen’ - aldus vervolgt Dr Kuyper - ‘en groepen en natiën met een door God gewilde NATIONALE pluriformiteit, MOEST het leven der kerk meervormig worden, zodra de volken den kinderlijken leeftijd te boven kwamen’ (Heraut 20 mei 1900, aangehaald bij Bensdorp, Apologetica, I, 595). Men voelt het: hier is de pluriformiteit der KERK gegrond in het pluriforme leven der mensheid; ze hangt dus niet af van een pluriforme waarheidsprediking, doch van het pluriforme scheppings- en mensheidsleven. En als GEVOLG dáárvan komt het dan volgens één van Dr Kuypers gedachtenreeksen tot pluriformiteit der waarheid(sverkondiging, of -belijdenis). ‘Er is geen boom, maar er zijn alle (en?) eiken, beuken, wilgen, enz. Zo nu is er ook geen volk, maar er zijn Nederlanders, Belgen, Fransen, enz. Is men nu Nederlander, dan hangt dit sâam met psychologische eigenaardigheden, en zult ge krachtens die eigenaardigheden noodzakelijkerwijs een anderen kijk hebben op allerlei religieuze vragen dan b.v. een Spanjaard of een Mexicaan’ (Heraut, 31 dec. 1900, Bensdorp, Apol., I, 599). We citeren maar niet verder. Het gezegde is voldoende, om te doen zien, welke lijn HIER loopt: het komt vàn de kerk-pluriformiteit tót de waarheid(sverkondigings-)pluriformiteit. In dit verband komt Dr Kuyper tot de wel zeer krasse, en voor het al-of-niet-vlucht- | |
[pagina 425]
| |
heuvel-onderzoek zeer interessante uitspraak, dat Paulus' (in Filipp. 2 gegeven) ‘aanmaning om hetzelfde te gevoelen en hetzelfde te spreken, gericht wordt niet tot ALLE kerken samen, maar tot één enkele kerk (die van Filippi), voor wie dit nu nog als regel geldt......(gec. in Apol. I, 621). Bensdorp - (om strijd door Dr A. Kuyper en ook door Dr H.H. Kuyper geprezen vanwege zijn nobele polemiek, dit zij veiligheidshalve opgemerkt). Bensdorp tekent hierbij aan: dat dit argument ‘in één woord armzalig’ hem dunkt. ‘Op die wijze kan men heel de Christelijke zedenwet wegredeneren’. b. Daarnaast loopt evenwel bij Dr K. de andere lijn, de tweede gedachtencombinatie: Dr Kuyper komt vaak óók met dezelfde overtuigdheid beweren, dat het gekomen is vàn de pluriformiteit der waarheid(sprediking) tót de pluriformiteit der kerk. Wat kop was, wordt dus staart, en omgekeerd. Dan wordt als volgt geredeneerd: Het in de Heilige Schrift geopenbaarde ‘stelsel’ ‘van God’ kennen wij slechts bij benadering, niet dan met langzaam toenemende helderheid. Dat is een factor OP ZICHZELF (de reeds genoemde factor: verschil tussen mens en mens, volk en volk, komt DAARNAAST op, om een woord ‘MEE te spreken’). Daarom moesten in den loop der eeuwen ‘meerdere voorstellingen, omtrent dit stelsel, dat in Gods Woord ligt, zich gevormd hebben...’. En nu is het ‘onder het koninklijk bestel van den Christus, dat in Zijn kerk deze pluriforme UITTEKENING VAN HET STELSEL GODS, uit de Schrift opkwam’ (Band a.h. Woord, 18, 23, Apol., I, 595/6). Gelijk bij Dr Kuyper te verwachten valt, komt er dan op dit kritieke punt van het betoog weer beeldspraak, die de gerezen bedenkingen met schijn van recht beantwoorden moet; dezen keer is het het beeld van ‘dezelfde lichtstraal’, ‘vallende door een venster van rood, van geel, of van blauw glas’, die ‘wat in het vertrek staat op verschillende wijze’ ‘kleurt’. ‘En waar wij, mensen, te beperkt zijn, om het witte licht kleurloos op te vangen, is dit verschil in lichttint van onze menselijke, beperktheid niet af te scheiden. In zekeren zin voegt het ons dan ook’ - het is, gelijk de lezer begrijpt, nog steeds Dr Kuyper die spreekt - ‘voegt het ons dan ook, steeds der waarheid indachtig te blijven, dat er bij anderen een deel kracht kan schuilen, dat wij niet grijpen konden’ (kracht, misschien een zetfout?) (B.a.h. W., 23, Apol., I, 597). ‘Ware het ons mensen gegund de OBJECTIEVE waarheid te kennen, zo zou dit onderzoek in alle tijden, voor alle volk en voor elk onderzoeker in dat volk, nooit anders dan één zelfde karakter kunnen dragen. Maar zo is het niet. God alleen kent | |
[pagina 426]
| |
de objectieve waarheid, wij kunnen het nooit verder brengen, dan tot onze subjectieve opvatting van de waarheid’Ga naar voetnoot1). ‘Die opvatting nu (zo vervolgt Dr Kuyper) hangt samen met onze grondovertuiging, en die grondovertuiging wordt bepaald door onze innerlijke gesteldheid, door de nawerking van het verleden, en door het ideaal, dat ons bezielt’ (gec. Apol. I, 598). ‘Vandaar dan ook, dat de droom der vaderen, die nog hoopten op bewaring van de éne kerk, móést verscheurd worden......door de feiten. Maar dan door van God gewilde, Gods rijkdom openbaar makende feiten’. ‘Hun belijdenis van de kerk als “vergadering der ware Christgelovigen” had’ (tegenover het roomse leergezag, alsof dàt soms ‘uniform was’, K.S.) ‘nu eenmaal’ (het ambt der gelovigen, vrij van den clerus erkennende) aan het SUBJECTIEVE element, door de vrijheid der conscientie, recht tot meespreken gegeven, en dit grondstuk van hun belijdenis MOEST wel MET LOGISCHE NOODWENDIGHEID tot splitsing van de kerk in meerdere formatiën, oftewel tot vernietiging van alle zichtbare kerkformatie als zodanig leiden’ (Apol. I, 610). We zullen het voor dezen keer hierbij laten. Gemakshalve citeerden wij uit Bensdorp, andere citaten bewarende voor later. Hadden we geen reden om aan de sauriër uit de Münchener Illustrierte te denken? Men weet bij dat plaatje ook niet, wat voorpoten en achterpoten zijn: de tenen aan het éne paar poten wijzen naar den énen wand der zaal, die van het andere stel naar den anderen, tegenoverliggende wand. Ik kan dat beeld maar niet kwijt, als ik de a- en b-lijn volg bij Dr Kuyper. |
|