De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) XII.Met het voorgaande hebben wij dus slechts willen opmerken, dat men geen ‘stemming’ maken moet - gelijk in den laatsten tijd onder ons vrij sterk geschiedt, bepaaldelijk door mensen, die tegen hen ingebrachte argumenten laten liggen - door te beweren, dat wie Dr Kuypers ‘pluriformiteitsleer’ niet aanvaardt, ‘in het hart der Reformatie snijdt’. Of ook, door te beweren, dat ‘het epigonisme, | |
[pagina 419]
| |
dat de pluriformiteitsleer loochent, Dr Kuyper......bestrijdt......, het kerkbegrip van Calvijn afvalt om op dit punt Rome in het gelijk te stellen’. Hoe voos de gronden zijn, waarop deze nog al verzekerde woorden van Prof. Hepp ‘rusten’ heb ik in de eerste, door niemand nog weerlegde, reeks aangetoond. Maar we vragen - omdat het stemming-maken den laatsten tijd maar niet ophoudt -: heeft soms Ds W.A. Winckel, jaren lang trouw medewerker aan ‘De Heraut’, schrijver over ‘Leven en Arbeid van Dr A. Kuyper’, soms ook een artikel in den Almanak der Vrije Universiteit verdiend, toen hij in gemeld boek, schreef, dat Dr Kuyper eenmaal het pleit tegen pater Th.F. Bensdorp verloren heeft, en dat wel juist, toen het ging over het netelige vraagstuk van de pluriformiteit der kerk? Of: heeft Ds Winckel ook epigoon te heten, als hij uitspreekt, het met Bensdorp ééns te zijn, afgedacht dan van een enkel woord, in één van zijn hoofdargumenten tegen Dr Kuyper? Een erkenning, die van roomsen kant de opmerking uitgelokt heeft, dat het ‘eigenaardig’ was, ‘dat een geestverwant en volgeling van Dr Kuyper zo nadrukkelijk op het gewichtig stuk der pluriformiteitsleer van zijn hoogbewonderden meester afwijkt’ (Apologetica van Th.F. Bensdorp, verzameld en ingeleid door M. Stoks, II, R.K. Boekcentrale, Amsterdam, 1920, 724). Ds Winckel schreef dit in 1919. Reeds in 1908 had de heer C.N. Nijpjes, chr. onderwijzer te Klundert, in ‘Het Christelijk Schoolblad’ van 25 sept. 1908, meegedeeld, dat hij zich tot Dr Kuyper persoonlijk gewend had, met de vraag, of Dr Kuyper nog voornemens was, te antwoorden op de bestrijding van Pater Bensdorp inzake de pluriformiteit. ‘Dr Kuyper’ - aldus de heer Nijpjes - ‘antwoordde op m'n vraag om nader bewijs: “misschien later”’. Het ministerschap had Dr Kuyper verhinderd. Nog in 1913, als Bensdorp de discussie uitgeeft, die ‘buiten Dr Kuyper om’, werd voortgezet in ‘Het Christelijk Schoolblad’ (25 sept. 1908 tot 29 jan. 1909), nog in 1913, zeg ik, kan Bensdorp memoreren, dat Dr Kuyper niet geantwoord heeft. En dan komt in 1919 de opmerking van Ds Winckel. Men houde het ons ten goede: wij vinden dit een getrouwer tekening van de feitelijke situatie, dan die welke Prof. Hepp gegeven heeft. Volgens hem zou de pluriformiteits-gedachte tot een ‘leer’ uitgegroeid zijn, die, door Dr Kuyper voorgedragen, teruggreep naar de beste periode van de Reformatie zelf reeds een ‘oude leer’ was, maar aan welke Kuyper (alsook Bavinck) een nieuw element zou hebben toegevoegd. Nuchtere werkelijkheid is, dat Dr Kuyper zelf erkend | |
[pagina 420]
| |
heeft, gapingen in zijn leer te erkennen, feitelijk dus het bestaan van een heuse ‘leer’ op dit punt te ontkennen, en sedert op dit punt niet verder is gekomen. Wij merken dit alles niet op, om iets af te doen van de grootheid van Dr Kuyper. Wij zeggen het wèl, om àlles af te doen van de grote woorden van Prof. Hepp. Ik heb het oog op de woorden, waarmee hij de tegenstanders der pluriformiteitsleer bij zijn studenten àfhandelt. Nog een ander punt vraagt hier de aandacht, nu wij het toch over die discussie tussen Dr Kuyper en pater Bensdorp hebben. Dr Kuyper had in het korte, verleden week gememoreerde ‘Heraut’-artikel, waarin Pater Bensdorp een uitvoerige repliek beloofd werd, alvast op één enkel punt Pater Bensdorps bedenkingen afgewezen. Hij merkte n.l. op: Voor het oogenblik echter moeten we er ons toe bepalen, één doorloopend misverstand weg te nemen. Tot zover Dr Kuyper. Nu valt het dadelijk op, dat Dr Kuyper zich hier veel te gemakkelijk van Bensdorps bestrijding afmaakt. We hebben zelf reeds Dr Kuypers | |
[pagina 421]
| |
woorden geciteerd, waaruit bleek, dat hij wel degelijk elkaar bestrijdende, en weersprekende, belijdenisuitspraken zich heeft zien ‘ontwikkelen’ zó, als uit den énen stengel der éne plant er straks verscheidene groeien. Met allen eerbied voor een man, wiens leven veel schoons gaf: zó licht moet men over dergelijke uitspraken, worden ze aangevallen, niet heenspringen. Want, - dat dit feitelijk ook in ditzelfde korte artikeltje gebeurt, m.a.w., dat van de door Dr Kuyper erkende ‘gapingen’ er geen énkele is aangevuld, ook niet, toen hij het op dit ingrijpende punt, ter afsnijding van verder misverstand, trachtte te doen, dát hopen we volgende keer aan te tonen. |
|