De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) IX.We zullen dus thans te spreken hebben over de andere kwestie: wat is nu toch eigenlijk dat geheimzinnige ‘wezen’, waarvan de pluriformiteitsleer verscheiden ‘vormen’ (een meervoud van ‘vormen’) in de aanwezige instituten aanwezig acht? Welk ‘wezen’ openbaart zich in de ‘pluri-form-iteit der kerk’? We hebben hier niet meer afzonderlijk te betogen, dat we tot die vraag gerechtigd zijn, of liever, dat we ertoe genoopt worden. Dat recht, die noodzaak, ligt immers in het woord ‘pluriformiteit’ zelf. Reeds hebben we in ons voorgaand artikel erop gewezen, dat, indien het spreken van ‘pluriformiteit’ ook nog maar enigen zin zal hebben, er achter de verscheiden ‘vormen’, die men ziet, een ‘wezen’ liggen moet, dat zich in die verschillende vormen openbaart. Het ‘wezen’ ‘mens’ (we nemen nu eens even de terminologie over) of der ‘mensheid’ (wilt u eens een half uurtje nadenken over de vraag, welk woord ‘mens’ of ‘mens-heid’ hier staan moet?), het ‘wezen’ ‘mens’ of ‘mens-heid’ openbaart zich in verscheiden ‘vormen’. In den ‘vorm’ van blanken en van negers. Of in den ‘vorm’ van mannen en van vrouwen. Of in den ‘vorm’ van sluik-en-kroes-harigen. Of in den ‘vorm’ van zó- of zùs-schedel-igen. Of, - maar u kunt zelf wel verder invullen. Het wezen ‘bloem’ (of ‘bloem-heid’? wilt u weer eens nadenken?) openbaart zich in verscheiden ‘vormen’. In den ‘vorm’ dien men in Lisse en Sassenheim eraan weet te geven, en in den ‘vorm’ van het edelweiss. In den ‘vorm’ van chrysanten en van orchideeën. In den ‘vorm’ van rode of blauwe of witte of......In den ‘vorm’ van kleine of grote (tenminste, als men met die onderscheiding meent te kunnen werken, probeert u 't eens?). En zo kunnen we verder gaan. Nu zijn we er ons volkomen van bewust, dat in de vlak hierboven staande regelen de aanwending van den term ‘vorm’ in deze eentonigheid uit een oogpunt van wetenschappelijk nauwkeurige terminologie dadelijk belachelijk kan worden gemaakt. Men zal kunnen zeggen: den énen keer spreekt gij van ‘vormen’, en bedoelt die ook, den | |
[pagina 409]
| |
anderen keer spreekt gij weer van ‘vormen’, doch bedoelt heel andere onderscheidingen, b.v. van kleur, van grootte, uitgebreidheid, sexe, leeftijd, enzovoort. Ik weet het ook wel. Maar ik bedien me opzettelijk in deze zeer-onnauwkeurige en gebrekkige terminologie, omdat deze alleen past bij den stand van de pluriformiteitsdebatten, gelijk ze tot nu toe voor het forum van ons volk gevoerd zijn. We zullen nog nader aantonen, wat we reeds nu zonder tegenspraak menen te kunnen vaststellen, dat men doorgaans onder ons in de gesprekken over de pluriformiteit der kerk onder de verscheiden ‘vormen’ der kerk doorgaans niets anders verstaat, dan de verder niet secuur gedetermineerde onderscheidingen, die tussen de kerkinstituten bestaan. Wie van pluriformiteit spreken, bedoelen met ‘vorm’ doorgaans ‘onderscheiding’, zonder meer. Den énen keer brengen ze de pluriformiteitsleer te pas wanneer het gaat over Roomse contra (met?) Griekse kerk, den volgenden keer doen ze het even vrolijk, als ze het hebben over de Gereformeerde Kerken of......de Chr. Geref. Kerk. Ik wil niet oneerbiedig worden, maar veroorloof me toch de opmerking, dat deze onderscheidingsgevallen allerminst onder één gezichtspunt zijn te rubriceren, en dat ik me met dezelfde oprechtheid verkneuteren kan over het feit, dat deze totaal andersoortige onderscheidingen elkaar onder het éne dak van het wezen-vorm-probleem ontmoeten, als de lezer, desverlangd, zich verkneuteren kan over mijn zoëven welbewust gegeven specimen van àl te populaironnauwkeurige terminologie. Men haalt de pluriformiteitsleer vrolijk en welgemoed te pas, wanneer het gaat over rooms-grieks, maar ook, als het loopt over rooms-protestants; bij de onderscheiding van protestants-gereformeerd, doch ook bij de onderscheiding van protestants-luthers; als men het heeft over protestants-gereformeerd-nederlands-gereformeerde kerken, doch ook, als men het heeft over protestants-gereformeerd-nederlands-chr. geref. kerk. De één zal dan de Syriërs, de Kopten wèl, de ander ze niet erbij rekenen. De één de darbisten wel, de ander niet. De één de woodbrookers, de religieus-socialisten-‘kerk’ wèl, de ander niet. De één de manicheeërs, of socinianen, of anabaptisten wèl, de ander niet. De één zal zijn ja-of-neen-stem afhankelijk maken van het antwoord op de vraag, of een groep ‘kirchen-bildende’ (kerk-vormende) kracht had, ja dan neen (dr Kuyper), de ander zal zijn schouders ophalen en vragen: waar was, waar is tegenwoordig het bevoegde interkerkelijke college van deskundigen dat uit zal maken, wie wèl en wie níet kerk-vormend | |
[pagina 410]
| |
waren of zijn (ondergetekende b.v. neigt er toe, aan de manicheeërs veel groter ‘kirchen-bildende’ kracht toe te kennen dan aan het instituut van Willem I uit 1816, of aan de Chr. Geref. Kerk van 1892). Genoeg hiervan; want we zijn op de grens van het railleren, al menen we het volkomen ernstig, wijl we bedoelen, door dit schijnbaar railleren onze mensen aan het denken te brengen. Nogmaals: genoeg hiervan; het gezegde moge volstaan, om de ‘ontdekkende’ ‘waarheid’ te prediken, dat de uiterste onbeholpenheid in het hanteren van den term ‘vorm’ tot nu toe heel het pluriformiteitsgesprek in zijn populairen ‘vorm’ - tot nu toe den enigen onder ons, die publiek werd - beheerst heeft. * * *
Nu zou het ons veel te ver voeren, indien wij op heel die onderscheiding zelf van ‘wezen’ en ‘vormen’ (meervoud) wilden ingaanGa naar voetnoot1). Het zou ons bovendien het verwijt van vele lezers bezorgen, dat het hun àl te zwaar ging worden. We volstaan met de opmerking, dat wij voor onszelf deze onderscheiding onjuist achten, dat ze ontleend is aan een o.i. onjuist redenerende filosofie, en ons niet verder helpen kan; dat ze ons alleen maar tegenwerken kan. Het is ons zelf onder het schrijven natuurlijk duidelijk, dat op dit punt dus geen enkel argument is aangevoerd, en dus bij een enkelen lezer de neiging aanwezig kan zijn, de kwestie, die we hier laten liggen, als van uiterst gewicht te beschouwen, om dan verder te concluderen, dat het gesprek feitelijk is afgelopen. Mocht er bij een enkele die neiging bestaan, dan zouden wij hem willen wijzen op deze drie punten: a. bij Kuyper zelf wordt deze onderscheiding tussen wezen en (verschijnings)vormen wel gebruikt, doch evenmin beredeneerd en als voor gereformeerden hanteerbaar bewezen. Wie dus - om gemelde redenen - zou willen concluderen, dat het gesprek door mij niet wordt voortgezet, als ik dit puntje laat liggen in de krant, die moet, wijl het door dr Kuyper onaangeroerd bleef in zijn boeken, dan een beetje verder gaan, en concluderen, dat het gesprek feitelijk door dr Kuyper nog niet goed begonnen is; hetgeen dan een ondersteuning zou zijn van mijn these, dat de pluriformiteitsleer bij dr Kuyper nog niet tot een consequent ingedachte leer geworden is; b. op het ogenblik is het alleen maar dit, wat ik tracht aan te tonen; | |
[pagina 411]
| |
c. ook al zòù dr Kuyper de filosofische onderscheiding tussen het ‘wezen’ en zijn ‘verschijningsvormen’ hebben trachten aannemelijk te maken, ook dán nog zou mijn onder b. genoemde doel bereikt zijn, indien ik kon aantonen, dat men bij dr Kuyper den énen keer weer een heel ander ‘wezen’ onderstellen moet als in de plurale ‘vormen’ zich openbarende, dan den anderen keer. En dit punt is voor mijn besef wel degelijk van gewicht. Gelukt het, voor deze bewering het bewijs te leveren, dan is tevens aangetoond, dat we in het grijpen naar den term ‘pluriformiteit’ wel een poging hebben te zien, om den chaos der kerkelijke verwarring, inzover deze een struikelblok voor het ‘oordeel der liefde’ in zijn confrontatie met de gereformeerde belijdenis mocht wezen, met één slag te boven te komen, doch dat we daarin nog niet een vaste, wèl-doordachte, gefundeerde leer hebben te ontzien.
* * *
Welnu, o.i. valt het gevraagde bewijs niet moeilijk te leveren. Den énen keer b.v. wordt de pluriformiteit der kerk beredeneerd, omdat er verscheiden leer-, denk-, dogma-vormende kerktypen zijn; den anderen keer b.v. wordt de pluriformiteit der kerk betoogd, of liever doodkalm geconstateerd, wijl er verscheiden typen van kerkregering, van kerk-bestuur zijn; een derden keer vallen beide gezichtspunten weer genoegelijk samen. Er is meer te noemen; maar voorlopig blijven we hier eens stilstaan. |
|