| |
Pluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) VI.
Zoals we zeiden, komt dus thans de vraag aan de orde, of het wel waar is, dat dr A. Kuyper Sr. (over dr H. Bavinck spreken we later) een heuse ‘leer’ der pluriformiteit ontwikkeld heeft. Of men m.a.w. spreken mag van een bewust volgehouden, vooraf consequent ingedachte leer van de pluriformiteit der kerk bij dr A. Kuyper.
Naar mijn mening is het zo niet. Want wat dr A. Kuyper daarover zegt, is m.i. niet ‘einheitlich’.
We zullen, om voor de theologisch-niet-geschoolde lezers het volgen der bespreking te vergemakkelijken, eens beginnen met enkele uitspraken van dr A. Kuyper naast elkaar te plaatsen, gelijk we die in één en hetzelfde boek aantreffen.
We kiezen daartoe dezen keer de Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid. We geven aan de citaten letters ter aanduiding. Hier en daar door mijzelf cursief gezet.
Citaat A. ‘Inzooverre in de Kerk zich de levensstroom van den Christus voortbeweegt en de Schrift door haar als “pilaar en vastigheid der waarheid”Ga naar voetnoot1) gedragen wordt, is metterdaad de Kerk van Christus (mits niet als instituut opgevat) alleenzaligmakend. Buiten haar is er geen zaligheid’ (II, 356).
| |
| |
Citaat B. ‘Niet, alsof hetzij Luther, hetzij Calvijn zulkGa naar voetnoot2) een pluriformiteit bedoeld hadden. Hier is in de verste verte geen sprake van.Ga naar voetnoot3) Zoo te Wittenberg als te Genève leefde men jarenlang nog in het onwankelbaar besef, dat de belijdenis, die men zelf beleed, een absoluut en exclusief karakter droeg. Al, wat hiermee streed, gold voor vervalsing der waarheid en leugen; juist zooals men in beide sferen der Reformatie zijn eigen Kerk, niet slechts vergelijkenderwijs voor de zuiverste hield, maar haar aanzag voor de eenige wettige voortzetting van DE Kerk der apostelen, zoodat Rome's kerk niet slechts als gedeformeerde, maar als valsche nabootsing der Kerk, opzij werd geworpen, en straks door de epigonen der Reformatie als de Kerk van den Antichrist verafschuwd. Dit kon aanvankelijk ook niet anders. Niettegenstaande het schisma van de Oostersche Kerk reeds meer dan vier eeuwen had voortgeduurd, had men nog steeds geweigerd, hierin meer dan een schisma te zien. Eeuw in eeuw uit was men gewend aan het denkbeeld, dat de waarheid, die immers absoluut moest zijn, dit absoluut karakter ook in de eenheid van vorm en uitdrukking moest handhaven; en wijl alleen de rigoristische doorzetting van de eenheid der Kerk dit resultaat had mogelijk gemaakt, kon de gedachte zelfs van zekere pluriformiteit voor het kerkelijk leven bij niemand postvatten. Zoo diep was dan ook dit eenheidsbegrip in de toenmalige voorstelling ingedrongen, dat men, terwijl de pluriformiteit er reeds
de facto was, en haar werking deed gevoelen, nochtans voortging te redeneeren en te handelen, alsof er nooit anders dan van de ééne, uniforme Kerk sprake kon zijn’ (II 615/6).
Citaat C.Ga naar voetnoot4) ‘Dat de uniformiteit der Kerk in de pauselijke idee haar consequente uitdrukking had gevonden, en dat met het opzeggen van de gehoorzaamheid aan den Paus de uniformiteit voor goed gebroken lag, om nimmermeer hersteld te worden, drong tot het toenmalig besef nog niet door’ (II, 616).
Citaat D. ‘De Byzantijnsche geest, die met name weer over de Duitsche vorsten vaardig was geworden, verwierp het denkbeeld van elke pluriformiteit der Kerk op eigen erf zoo beslist en vastberaden, dat ten slotte het cuius regio eius religioGa naar voetnoot5) een oogenblik leidende gedachte kon worden’ (II 616).
Citaat E. ‘Het denkbeeld van gewetensvrijheid, dat een rechtstreeks gevolg van de pluriformiteit is...’ (II 617).
Citaat F. ‘Aan Luther komt de eere toe, aan de valsche uniformiteit der Kerk den doodelijken steek te hebben toegebracht. Toen Luther de pauselijke bul verbrandde, was die eenheid in beginsel reeds vernietigd’ (II 617)...‘En toen nu Luthers initiatief in het hart van duizenden weerklank vond, en uitgangspunt voor een eigen Kerkformatie werd, was hiermee eo ipso de pluriformiteit van het kerkelijk leven tot een feit geworden’ (II 617).
Citaat G. ‘Zoodra een ander streven naast het zijne (Luther!) optrad en de kracht bleek te bezitten, om zelfs in nog hooger mate dan het zijne kirchenbildend te zijn,...ontbrak de macht, die aan deze derde “kirchenbildende” macht het op komen en het zich consolideeren kon beletten’ (II 618)...‘Dat de Anabaptistische en Sociniaansche beweging, in haar dualistisch-mystieke en nuchter-rationalistische actie, niet tot gelijk resultaat hebben geleid, en hoogstens nog nabloeien in kleine groepen, die geen oogenblik ‘algemeene beteekenis wisten te erlangen,...was een rechtstreeksch gevolg van hun gemis aan “kirchenbildende” kracht. En zoo was de les der historie deze, dat de Kerk van Christus zich in meer dan éénen vorm moest openbaren, maar tegelijk, dat deze pluriformiteit van openbaring niet
| |
| |
afhing van willekeur of gril, maar bepaald werd door de geestelijke en vormende kracht, die in elke richting, die het hoofd opstak, al dan niet aanwezig bleek’ (II 618).
Citaat H. ‘Deze pluriformiteit der Kerken leidde dan ook ongemerkt en vanzelf tot de erkentenis, dat er, behalve de Armenische, de Koptische en andere kerken in het verre Oosten, met name vier grondtypen van kerkformatie openbaar werden; en wel ten eerste als vrucht der Reformatie de Luthersche en de Gereformeerde, en daarnaast de Grieksche en de Roomsche. Vier hoofdgroepen, die elk een eigen kerkelijk karakter vertoonen, een eigen streven openbaren, een eigen vorm aannemen, en als zoodanig ook een eigen theologische richting vertegenwoordigen. In het dogma van ecclesia visibilis (zichtbare kerk) als openbaring der ecclesia invisibilis (onzichtbare kerk) werd, zonder dat men het aanstonds merkte, deze pluriformiteit confessioneel geijkt. Zoolang toch de Roomsch-pauselijke eenheidswaan standhield, was het volkomen natuurlijk, dat men de zichtbare Kerk met de onzichtbare identificeerde. Waar slechts ééne openbaring van het wezen is, moge men nog van een gradueel verschil gewagen, dat aan het adaequate der openbaring in den weg staat, maar door de scheiding tusschen clerus (de “geestelijkheid”) en laici (leeken), was Rome ook deze bedenking te boven gekomen. Zodra echter meerdere Kerkformatiën optraden, die elk voor zich pretendeerden de openbaring van de ware Kerk te zijn, maar zonder dat ze het aandorsten, elkanders doop te verwerpen, of de zaligheid in volstrekten zin, aan wie van andere confessie was, te betwisten, viel wezen en openbaring des Kerk vanzelf uiteen. Wat men zag, kon van toen af niet meer DE Kerk, niet meer HET lichaam van Christus zijn, en vandaar de noodzakelijkheid, waarmee tegelijk met de pluriformiteit der Kerkformatiën, het dogma van de ecclesia visibilis (zichtbare kerk) als NIET
adaequaat aan de ecclesia invisibilis (onzichtbare kerk), of van het corpus mysticum Christi (het mystieke lichaam van Christus), opkwam’. (II 618/9).
Voorlopig zullen we ons tot de hierboven gegeven citaten beperken, en eens meer van nabij ze bezien.
Maar we kunnen dat beter bewaren tot het nummer van de volgende week.
|
-
voetnoot1)
- Dr Kuyper citeert hier den grieksen tekst.
-
voetnoot2)
- Men vergete niet, dat dr Kuyper dit citaat gaf in een bespreking in een §, die ‘niet van de Religie, noch van de Kerk, maar van de Theologie als wetenschap handelen’ wil (II 614). Er komen evenwel passages, die voor de pluriformiteit der kerk rechtstreekse betekenis hebben.
-
voetnoot4)
- Het volgt bij dr Kuyper onmiddellijk op de laatste woorden van citaat C.
-
voetnoot5)
- De onderdanen moeten de religie van hun vorst aannemen.
|