De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |
De Vocativus van de Reformatie, ook in 1834.Ga naar voetnoot*)Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is; en wat vraagt de HEERE van u dan recht te betrachten en goedheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God? De Afscheiding van 1834. Een reformatie. Een reformatie, als alle andere: een reformatie, die niets ‘eigens’ heeft. Geen ‘eigen’ idioom, geen ‘eigen’ principe, geen ‘eigen’ dogma, geen ‘eigen’ idee fixe. Geen ‘eigen’ kring, geen ‘eigen’ club. Geen ‘eigen’-aardigheid. Want de reformatie is geen revolutie. In de revolutie dringt zich iemand, dringt zich een gedeelte van het geheel, òp, met geweld, en zet een ‘eigen’ mening door, brekend met het bestaande. Noch de Schrift, noch de geschiedenis. ‘Ni Dieu’, betekent daar het eerste, ‘ni maître’ het tweede. Maar de reformatie grijpt naar het verleden terug. Naar dat wat er was van den aanvang. Naar dat wat de Schrift zegt. En met volle erkenning van den factor der historie. Dit geldt van elke reformatie, op elk terrein, op elk gebied, in elken levenskring. * * *
Hoeveel te meer geldt het dan van de reformatie in de KERK! Deze staat of valt met haar teruggang naar het oude, het bestaande. Zij heeft niet het recht, zich los te maken van het verleden, van wat historisch is geworden. Omdat zij erkent, dat alle beter-zienden-van-vandaag gister en eergister groot geworden zijn, zij aan zij, met de slechter-zienden-van-vandaag. Zij moet het bestaande juist saneren met de Schrift. Dat is dus: ermee te maken willen hebben. Reeds dit verbiedt haar met iets ‘nieuws’, iets ‘speciaals’, iets ‘eigens’ voor het voetlicht te treden. En zij kàn het ‘wagen’ met het oude. Waarom? Omdat zij kèrk is. De kerk toch is geen nieuwe creatuur, die binnen de mensheid een groepje lieden van ‘eigen-aardig’ slag te hoop drijft. | |
[pagina 376]
| |
Neen, zij is de nieuwe mensheid. Zij is gevormd, verkoren door God, om te zijn de nieuwe mensheid, die de oude, met àl wat daarin menselijk was, weer mag vertonen, weer representeert, vervult, vertoont. Dus vormt de reformatie haar eigen vocatief. Haar eigen aanspraak. Zij vormt geen vocatief-der-verbizondering: proletariërs, aller landen, verenigt u; werknemers, werkgevers, boeren, sovjets, rijken, verenigt u; negers, blanken, ariërs, joden, verenigt u. Haar vocatief is algemeen: Nu dan, o MENS. O MENS. Zij vormt ook geen vocatief-der-herinnering: patriotten, arminianen, remonstranten, dwepers met den Caesar-van-eertijds, calvinisten, lutheranen, verenigt u. Want zij heeft Christus horen zeggen: noem niemand ‘vader’ hier op aarde. Ze zegt: o MENS. O MENS. En hierin kiest zij den vocatief der reformatie. Hierin wordt de kerk openbaar als nieuwe MENSHEID. Niet als een secte onder deze. Niet als een fin-de-siècle-product. Niet als een complicatie-verschijnsel van een bepaalde periode in de wereld, slechts mogelijk op de bergtoppen van het mensenleven, slechts verklaarbaar in bepaalde ‘spits-uren’ van de dienstregeling der wereldbeweging. Als dan ook Micha, de profeet, ‘de navolgers van Achab’ (prof. Ridderbos) tot reformatie roepen wil, dan zegt hij nièt: hoort toe, gij Israëlieten, gij kinderen van David, gij zaad van Abraham. Zeker, dat kan hij óók zeggen. Maar al die vocatieven gaan terug tot dezen énen: o MENS. ‘Het profetische woord richt zich hier niet zozeer tot het volk als wel tot de individuen’ (Ridderbos). Dat is het eerste: de reformatie spreekt den persoon aan. En verbiedt hem, zich achter de massa te verschuilen, of in de massa zich, onder beroep op de historie, te vergrijpen aan de Schrift. En voorts: de profeet ‘spreekt deze (nl. deze individuen) aan in hun meest algemene kwaliteit van mens’ (Ridderbos). Dat is het tweede. Staande in het genadeverbond zegt hij: ge moet niet klagen, dat dat genadeverbond met zijn ‘apartigheden’, zijn ‘eigen’-aardigheden, u vermoeit, u zo lastig is. Want dit genadeverbond spreekt u ten slotte slechts dáárom met een onder de mensen verbizondering-wijzenden naam (‘bondeling’ van JAHWE) aan, omdat het u terugvoert tot het WERKverbond, waarin de dienst van God ‘verbond’ betekent met GOD, met ELOHIM, den SCHEPPER van hemel en van aarde. Van ‘Jahwe’ terug tot ‘Elohim’, van | |
[pagina 377]
| |
den ‘Herschepper’ tot den ‘Schepper’. Van het ‘genádeverbond’ tot het ‘wèrkverbond’, van den ‘tweeden’ tot den ‘eersten’ Adam. O MENS...... Het zit tenslotte, in laatster instantie, niet in het speciaal-israëlietishe: offers, tempel, schaduw. Want al zit het daar op 't ogenblik wel degelijk in, dat kan slechts dáárom alzo zijn, wijl in dit alles God van u vraagt de zuivere menselijkheid. Zoals ze er was in het werkverbond. Recht doen. Een haard van waarheid zijn. Weldadigheid: een haard van (geestelijke, ambtelijke) liefde zijn. Ootmoedig te wandelen met God: coram Deo zijn, altijd de bergrede horen, alles op den wil van God betrekken. Ook de kleinigheden-van-den-dag, die vanwege de presentie van het gebod juist àlles behàlve kleinigheden zijn. Ook de diplomatie. Ook de tactiek. Ook de verzorging van ons ‘huis’ als ‘ons’ huis. O MENS...... * * *
Het is de rechtvaardiging van de Afscheiding, dat zij in laatster instantie NIET tot het volk gekomen is met een pleit vóór de praedestinatie, of vóór de psalmen in de liturgie, of vóór een opvatting van de canones van Dordt, of vóór een eigen theologie. Ze heeft - geloofd zij God - geen ‘eigen theologie’ gehad. Dat maken slechts haar hedendaagse opponenten ervan. Ze heeft slechts tot de kerk gezegd: ‘wees niet dubbelzinnig in het ondertekeningsformulier. Want, o MENS, in het werkverbond was niemand dubbelzinnig. Wees niet oneerlijk, door van de predikanten een eed te vergen, dien gij eerst ontkracht hebt. Want, o MENS, in het paradijs is elk woord een ja; wat BOVEN ja en neen is, dat geldt daar uit den boze. Laat niet, o kerk, de formulieren van Dordrecht officieel op 't lijstje van uw boeken staan, als gij ze officieus niet meent. Want in het paradijs, in het werkverbond, is àlles open en eerlijk, “naakt en geopend”, van binnen èn van buiten bloot-gelegd “voor de ogen” desgenen, met wien wij te doen hebben.’ Als in 1834 de kerkelijke en wereldlijke overheid slechts één ding had gedaan: menselijke eerlijkheid betrachten, recht menselijk-humaan wezen, dan ware er geen Afscheiding geweest, doch een reformatie binnen 't bestaande instituut. En daarom willen wij vandaag geen vocatieven der massaliteit, doch spreken elk persoonlijk aan. Laat elk Hervormd kerklid, elk Hervormd predikant doen, consequent doen, wat hij houdt voor de daad van kerkelijke gehoorzaamheid. Dan komt er reformatie. Wederkeer. Wij | |
[pagina 378]
| |
willen ook geen vocatieven der secte. ‘Een beroep’ op ‘onze eigen historie’, ‘ons eigen verleden’......, alsof dat wat te vertellen had, zonder de Schrift, vandaag en nu. Wij denken hier aan de Synode der Chr. Geref. Kerk. Wij willen den vocatief der reformatie. Zo als hem Micha gebruikte. En anders zijn we geoordeeld met de secte. De vocatief der reformatie, ja, zeker, dien vindt men vaak even krom en dwaas, als zelfs de discipelen Jezus' rede vonden, toen hij in Matth. 19 de woestijnmensen (met hun zonden) terugvoerde naar het paradijs (van den beginne was het alzó, o mèns). Maar Christus heeft ons toch VERLOST, juist door ‘naar den beginne’ ons terug te roepen. De vocatief der reformatie is in ZIJN mond geweest, o MENS; gebruik hem dus uit dankbaarheid. ‘Och, of wij Uw geboôn volbrachten......’, zonen der Scheiding, 1834, 1892...... |
|