De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Pluriformiteit der kerk en epigonisme. (VII).De lezer vergeve mij, dat ik, in afwijking van wat ik verleden week beloofde, deze week niet over Calvijn schrijf, doch over het bekende oud-gereformeerde dogmatische leerboek, dat in de 17e eeuw, in den bloeitijd dus van de kerk der Reformatie, in Nederland is uitgegeven, en dat bekend staat onder den titel: Synopsis Purioris Theologiae. Het is een prachtig boek; Bavinck gaf er weer een uitgave van, in het latijn; het wordt in dit artikel verder genoemd: Synopsis. Waarom ik enigszins mijn programmapunten laat wisselen? Niet, om den lezer te onthouden, wat ik verleden week in uitzicht stelde, want ik wil gaarne aan elk door Prof. Hepp te berde gebrachte argument volle aandacht schenken. Ik heb voor deze omzetting van de te behandelen punten deze reden, dat Prof. Hepp meent, in dit leerboek een gelijke onderscheiding tussen ‘algemene’ en ‘bizondere’, of ‘enkele’, of ‘particuliere’ kerk te zien gemaakt, als hij abusievelijk dacht gevonden te hebben bij Calvijn. Omdat de voorgaande artikelen juist over deze onderscheiding hebben gehandeld, doe ik, geloof ik, beter, als ik in het zelfde verband dan deze week maar dadelijk even deze zaak bespreek, en dan tevens Prof. Hepps beroep op de Synopsis wraak. Want, laat me het maar dadelijk zeggen, het beroep van Prof. Hepp op de Synopsis is ten enenmale foutief, en kon slechts worden gedaan door in de Synopsis het omgekeerde te lezen van wat er staat. We zullen eerst weer letterlijk citeren, wat Prof. Hepp ervan opmerkt. We lezen op bl. 135: In de latere Gereformeerde dogmatiek werden de gedachten van Calvijn systematisch geordend. Het verdienstelijkst geschiedde dit wellicht in de Synopsis. De onderscheiding tussen ecclesia universalis en ecclesia particularis werd behouden (Disp. XL. 44). In de WARE kerk wordt verschil gemaakt tussen de zuivere en de onzuivere (vel pura est vel impura). Naar de graden van onzuiverheid worden achtereenvolgens opgesomd: impura vel simpliciter errans, vel haeretica, vel scismatica. Met de dwalende (simpliciter errans) kerk, die het fundament van het geloof niet aantast, dient de zuivere kerk gemeenschap te oefenen, met de haeretische en schismatieke niet. Toch wordt ook aan beide laatste de naam van kerk niet ontzegd (Disp. XL. 37, 38, 42). De pluriformiteitsidee staat hier wel in vollen bloei. Tot zover het volledige citaat. | |
[pagina 338]
| |
Een enkele lezer zal misschien zich beklagen over het latijn, dat hier onvertaald bleef; maar hij trooste zich: 't komt met die vertaling straks wel in orde. We zullen nu onze opmerkingen achtereenvolgens geven. * * *
A. De eerste volzin, waarin door Prof. Hepp getracht wordt, de gedachten der Synopsis weer te geven, draagt reeds een misverstand in zich. ‘De onderscheiding tussen ecclesia universalis’ (de algemene kerk, de kerk in het algemeen, K.S.) ‘en ecclesia particularis’ (bizondere, particuliere kerk) ‘werd BEHOUDEN’, zegt Prof. Hepp. Tussen haakjes zij opgemerkt, dat hier een zetfout moet ingeslopen zijn in den almanak. Er staat ‘ecclesiae particularis’. Het moet zijn: ‘ecclesia particularis’ (enkelvoud), óf: ‘ecclesiae particulares’ (meervoud, particuliere kerken). Ik denk, dat het laatste door Prof. Hepp bedoeld is; maar het kan ook anders zijn; ik durf niet meer raden naar Prof. Hepps opvattingen en dogmenhistorische notities. ‘De onderscheiding’ - aldus Prof. Hepp - ‘werd BEHOUDEN’; dat kan natuurlijk blijkens het verband niet anders betekenen, dan dit: dat Prof. Hepp in gemoede meent, dat hier ‘behouden’ wordt wat Calvijn bedoelde, toen déze sprak van ecclesia universalis (algemene kerk) en ecclesiae singulae (de kerken afzonderlijk, verdeeld, gelijk we uitdrukkelijk Calvijn hoorden zeggen, over STEDEN OF DORPEN). Maar prof. Hepps dogmenhistorische parallel tussen de besproken Calvijn-plaats èn deze Synopsis-paragraaf is foutief. Niet alleen, omdat Prof. Hepp hier voortbouwt op zijn reeds in twee artikelen aangetoonde vergissing ten aanzien van die ‘ecclesiae singulae’; hij máákte ervan zoiets als ‘singuliere kerken’, kerken, die in opvatting van de waarheid tegenover elkander konden staan in éénzelfde stad, of dorp, terwijl gelijk wij herinnerden, ermee bedoeld waren plaatselijke kerken, die samen, telkens èlke in een aparte plaats, onder de algemene kerk begrepen waren zoals bij ons de plaatselijke kerken behoren tot een kerkverband). Maar bij dit voortbouwen op het reeds gelegde ondeugdelijke fundament komt nu nog een tweede vergissing. Want terwijl Calvijn, in de door Prof. Hepp geciteerde paragraaf, het oog had op kerken in een bepaalde STAD of DORP, daar zegt de Synopsis letterlijk, en duidelijk, dat zij met haar ‘ecclesia particularis’ (particuliere KERK, let op het enkelvoud!!) bedoelt: een particuliere coetus (een particuliere saamvergadering, actief) van één(!) dorp, of stad, óf PRO- | |
[pagina 339]
| |
VINCIE (dat betekent natuurlijk hier zoveel als gewest). Wij zouden dus zeggen: een kerk in Beieren, of in Pruisen, of in Schotland, of in Polen, met de tot haar gerekende plaatselijke kerken. En door dit expres noemen van die ‘provincie’, die hier onmiddellijk naast stad of dorp genoemd wordt, heeft de Synopsis al dadelijk Prof. Hepps constructie afgewezen. Die constructie was: dat elke groep, al was ze ook in één plaats tegenover een andere geplaatst, en dus met die andere groep NIET in één kerkverband, noch plaatselijk, noch landelijk, institutair verbonden, ware kerk heten mocht, als ze maar goed preekte, en sacramenten uitreikte. Maar dat die hele constructie van Prof. Hepp vreemd is aan de Synopsis blijkt wel hieruit, dat er uitdrukkelijk, en ondubbelzinnig bij staat, dat die ecclesia particularis (enkelvoud), hetzij in die éne stad, hetzij in dat éne dorp, hetzij in dat éne LAND, (ook die landskerk wordt hier in het enkelvoud genoemd) verbonden is NIET ALLEEN door de gemeenschap van geloof en sacramenten (inter se, ook in zo'n éne landskerk), MAAR OOK door den vorm van het uiterlijk bestuur; m.a.w. het is een kerk van één en hetzelfde kerkverband; en daarmede blijkt Prof. Hepps hele constructie hier wel te passen voor zijn almanak, maar niet voor de Synopsis. Haar auteurs zouden verbaasd staan bij het lezen van zulke ‘interpretaties’. Zo'n ecclesia particularis, bijvoorbeeld als LANDSkerk gezien, kan dan natuurlijk ‘ecclesiae SINGULAE’ (plaatselijke kerken, telkens één in één plaats) onder zich hebben, en DAT zou dan zijn wat Calvijn heeft behandeld in die bekende paragraaf der Institutie, die ik reeds uitvoerig besprak. Maar HIER is iets ANDERS bedoeld, dan wat Calvijn bedoelde met zijn ‘ecclesiae singulae’; de aangewezen fout van het niet-goed-verstaan van het woord ‘singulae’ wreekt zich weer. Dat laatste laat zich verklaren; niet te verstaan echter is, dat Prof. Hepp zijn fout niet zelf bemerkt heeft, toen hij móét gelezen hebben, dat zo'n landskerk in de aanvaarding van een zelfde kerkorde haar eenheid bezat. B. Nog onbegrijpelijker wordt door mij Prof. Hepps vergissing, als ik weer let op wat een paar regels verder in DIEZELFDE paragraaf te lezen staat; maar door Prof. Hepp weer is overgeslagen. Nadat beweerd is door de Synopsis, dat die landskerken en stadskerken (in den Reformatietijd hadden bepaalde plaatselijke kerken heel vaak een eigen karakter), voorzover ze particulier waren, in ELK geval dan ook één kerkverband, en één uiterlijken regeringsvorm hadden, wordt dan vervolgens in de Synopsis opgemerkt, dat de | |
[pagina 340]
| |
‘universele kerk’, verspreid als ze is over heel de wereld in verscheiden plaatsen, dikwijls wel ingrijpende verschillen aanwijzen kan in den uiterlijken regeringsvorm, de uiterlijke inrichting, en in liturgische gebruiken, maar toch samenkomt in een wézenlijke gemeenschap van geloof en sacramenten. Er is dus geen sprake van, dat die ‘algemene kerk’ in de lucht zou hangen, als een (niemand weet: hoe) ‘hogere’ eenheid van verscheiden elkaar binnen de grenzen van één stad of land tegensprekende kerken, die dus in éénzelfde landstreek, of dorp, of stad elkaars antipoden, of zèlfs maar, varianten zouden zijn, maar desondanks toch maar saam de door Prof. Hepp in Calvijn abusievelijk ingewrongen ‘algemene kerk’ zouden ‘vormen’ (niemand weet weer: hoe). O neen. Want in deze fantastische algemene-kerk-à-la-Prof.-Hepp staat het zó: in één land zijn verscheiden kerkverbanden; die spreken elkaar tegen; maar ze ‘komen’ toch in die algemene una-sancta-op-papier, en in mooie speeches, bijeen. Maar de kerk van de Synopsis ziet er toch anders uit. Die is GEEN ‘hogere eenheid’ van elkaar in één ressort bestrijdende speciaal-kerken. En dat blijkt weer uit die door Prof. Hepp overgeslagen regels. Wat er dan staat in die merkwaardige regels? Wel, een zin, dien juist een hoogleraar in de dogmageschiedenis bizonder interesseren moest, omdat hij, behalve in die Synopsis, óók staat te lezen, bijvoorbeeld bij Seeberg, den bekenden man van het leerboek der dogmengeschiedenis (I, 1908, S. 508). Of, als Prof. Hepp soms liever meer dan één auteur wil zien geciteerd, om te erkennen, dat de zaak van betekenis is voor wie dogmenhistorie doceren moet als de enige in de Gereformeerde Kerken: Harnack, I, 1931, 419. Of, als Prof. Hepp misschien liever de kleinere dogmen-historische werken, die dus meer ziften tussen belangrijk en onbelangrijk, geciteerd wil zien: Loofs, 1906, S 209 (vgl. wat den zin van de ook hier aangehaalde plaats betreft): ‘de kleine’ Harnack, 1905, 86. De lezer is nieuwsgierig naar dit dogmenhistorisch gevleugeld woord? Het is een overbekende zin van Cyprianus (3e eeuw na Christus), een zin, dien hij schreef in zijn verhandeling OVER DE EENHEID DER KERK, en waarin voor de dogmengeschiedenis Cyprianus juist is bekend geworden als de TEGENSTANDER van de door Prof. Hepp geponeerde idee der PLURIformiteit, en als de handhaver der principiële UNIformiteit der kerk: episcopatus unus est, cuius a | |
[pagina 341]
| |
singulis in solidum pars tenetur. Deze volzin nu betekent: dat het bisschoppelijk gezag (wij zouden zeggen: het gezag van het generale kerkinstituut) één is; dat de ware, universele kerk, ondanks Prof. Hepps bewering van het tegendeel, haar éénheid vindt juist in een heus niet abstracte, doch institutair uitdrukbare éénheid van kerkregering; en van dat éne bisschoppelijke gezag heeft nu iedere bisschop (elk gezagvoerend instituut) in elke ‘singuli’ (nu niet weer verkeerd vertalen, s.v.p.) particuliere (lands)kerk of episcopaat een DEEL. Maar dat deel hebben ze dan ook slechts in den samenhang van een zichtbare eenheid binnen welke variaties (in leer of liturgie) nooit antithesen van ja-contra-neen (in het instituut) kunnen zijn. Déze cypriaanse volzin staat daar nu rustig en wel in die Synopsis, die dan de bloeiende bongerd van de pluriformiteitsboom bij Prof. Hepp heet......Let wel: die zin van Cyprianus, die in de dogmageschiedenis bekend staat als de vader van het roomse kerkbegrip; als de man, die tegenover Prof. Hepps opmerking, dat overal, waar men maar Gods Woord goed preekt (etc.) een ware kerk is, tot de dissenters, met wie hij, JUIST over hun recht van afzonderlijk-gaan-staan, bitter gestréden heeft, dèzen zin, met nog heel veel andere, als wapenen keert; als de man, die in zijn bekend geschrift over de EENHEID der kerk juist met hand en tand de INSTITUTAIRE eenheid verdedigt; die aan de dissenters, al spreken ze nóg zo ‘dierbaar’, en al preken ze nóg zo stichtelijk, niet zonder sacraments-uitreiking, zo heel gezond de vermaning richt, dat ze nu eens niet langer misbruik maken moeten van 't woord, dat ook Prof. Hepp citeert, maar tegen Synopsis-Cyprianus aanwendt: waar twee of drie in Mijnen naam vergaderd zijn, daar ben ik in het midden. Want, zo zegt Cyprianus dan, die belofte geldt van wie (naar Christus' vlak eraan voorafgaand woord) eendracht houdt met het kerkinstituut; en wie zich afzondert, zondigt juist tegen die eendracht, en wordt dus nooit een ware kerk, al preekt hij ook zuiver, en zo. Cyprianus, dat is de man, die de eenheid der kerk voorstelt onder het beeld van den rok van Christus, die zonder naad was (kom daar eens om bij die misduide ‘ecclesiae singulae’ van Prof. Hepps onjuiste Calvijn-interpretatie!). Cyprianus, die heeft de leus geïmporteerd, welke ook in de Ned. Geloofsbelijdenis staat: dat buiten de kerk geen zaligheid is (men mag dan ook deze uitdrukking niet losmaken van Cyprianus' pleit voor de eenheid der kerk-in-het-zichtbare, niet losmaken van zijn door de Synopsis op dit punt (‘unde’!) geijkte theorie, dat de kerk MOEDER der gelovigen is, niet door een tegenover de zichtbare institu- | |
[pagina 342]
| |
taire eenheid uitgeroepen, en dan verder tot ontlasting der scheurders-conscienties ausgenützte, maar toch oncalvijns geabstraheerde onzichtbare kerk-heerlijkheid, doch in haar steeds meer te realiseren instituuts-eenheid). Dat Prof. Hepp. over dien dogmenhistorisch befaamden cypriaansen zin is heengelopen, verbaast me. Maar het is nu eenmaal zo. Doch ik grijp deze gelegenheid aan, om aan degenen, die zo gemakkelijk tegenover ‘De Reformatie’ met het praedicaat ‘rooms’ klaar staan (en dat doet heus niet Dr J.G. Ubbink alleen......, helaas) eens te herinneren, dat zó de Synopsis, en ook zó de Ned. Belijdenis te verstaan is; en dat Prof. Hepp eens wat minder gauw erbij moet zijn, aan zijn studenten te verzekeren, dat wie er anders over denkt, dan hij, in het hart der Reformatie snijdt, excusez du peu. Geen water van de zee wist weg, dat juist daar, waar Prof. Hepp de ‘roomse’ gedachten van zijn mede-gereformeerden meent te zien ‘wègwerken’ met de pluriformiteitsgedachte, dat juist dáár de ook door Rome zo sterk geaccentueerde eenheid-in-kerk-instituut als principiëel vereist wordt geleerd, door de Synopsis. Niet, dat daarmee de roomse ambts-gedachte aanvaard is; dàt zal de Synopsis straks wel anders leren, als ze Rome onder den antichrist ziet staan......Maar dat er naar één instituut moet gejaagd worden, en dat pluraliteit van instituten in één stad of land nooit met den mooien naam van pluriformiteit mag worden goedgepraat, dàt zegt Cyprianus, dàt zegt de Synopsis, en dàt moest zeggen ieder, die tegen de gereformeerde belijdenis geen gravamen indient, en toch beweert, ze historisch-trouw te interpreteren. Wanneer Goebel, Kath. Apologetik, 1930, zich op Cyprianus beroept, gelijk ook andere roomsen het doen, dan zal Prof. Hepp, wiens rede over ‘Gereformeerde Apologetiek’ wij kennen, tegenover de roomse apologetiek de gereformeerde alleen dàn zuiver kunnen stellen, indien hij op de lijn der Synopsis komt, en niet langer, onder den schijn van zich daarop te beroepen, haar probleemstelling verwringt, gelijk bleek, en helaas nog blijken zal. C. Want we zijn er nog niet. Prof. Hepp gaat verder: ‘In de WARE kerk wordt (door de Synopsis) verschil gemaakt tussen de zuivere en de onzuivere.’ Aldus al weer Prof. Hepp. Maar, dàt is ook al weer onjuist. Er staat niet: de wáre kerk is (ten aanzien van leer of leven, zeden) zuiver of onzuiver; doch: deze ZICHTBARE kerk is zuiver of onzuiver (Synopsis, 441, XXXVII). Waarom die woordverandering, als men a) op een voor het gereformeerde denken kardinaal punt zijn eigen dogmenhistorische reputatie | |
[pagina 343]
| |
als promotor aan een gereformeerde universiteit hoog moet houden, en b) anderen gaat beschuldigen van in het hart der Reformatie te snijden? Ik vraag dit met ernst, omdat de Synopsis eerst spreekt over de ZICHTBARE kerk, de kerk, zoals ze zich aandient, en dan dáárbij de onderscheiding maakt van dwalende, ketterse en schismatieke kerk, tot en met § 42, en eerst DAARNA, dus in § 43, zegt: wat de WARE kerk is, en hoe men die kan onderscheiden. En juist bij § 42 houdt Prof. Hepp op......De § 43 wordt dan maar verder niet meer meegerekend; en, hoewel eerst DAAR de WARE kerk wordt omschreven, beweert Prof. Hepp maar rustig, dat dit al gebeurt in § 37, waar echter over de kerk gaat, gelijk ze zich voor de ogen voordoet... D. Ja, maar zal Prof. Hepp zeggen: ook de ketterse (haeretische), en ook de schismatieke kerk ‘blijven den naam van KERK behouden’, zie het citaat. Kom aan, is dat ook al een argument? In dezelfde plaatsen, die Prof. Hepp citeert, hij heeft ze dus gelezen, staat, dat wie hardnekkig volhardt in de dwaling, - en dat wordt als het kenmerk van de haeretische (ketterse) kerk gezien - is te houden voor een heiden en tollenaar. Ware kerk??? En die schismatieke kerk? Ja zeker, zegt de Synopsis, die is precies even slecht als de ketterse. De ketterse zondigt tegen het geloof. Maar de schismatieke, al gelooft ze met ons hetzelfde, zondigt tegen de broederlijke liefde, want ze richt gesepareerde samenkomsten op, en dat màg ze niet doen, het is een ongeoorloofde (iniquus) disscissie. Prof. Hepp zegt: als ze maar de waarheid preken (‘hetzelfde geloven als wij’) dan is 't een ware kerk. De door hem zo hooggeloofde Synopsis zegt: pardon, dan is het een scheurkerk, met ongeoorloofde gesepareerde samenkomsten. En men mag er volgens de Synopsis geen gemeenschap mee oefenen; men mag haar leden dus ook niet troosten met de gedachte: we zijn toch maar eigenlijk één, want zulke anti-cypriaanse zoethoudertjes gebruiken de leer van de onzichtbaarheid der kerk ten koste van de majesteit der kerk, welke wil vertoond worden in het zichtbare. En als Prof. Hepp soms nu nóg zijn studenten troosten wil met het argument: ze heten dan toch maar kèrk, in die Synopsis, dan zou ik antwoorden: natuurlijk, want het ging niet, zoals U fantaseert, over de WARE kerk, maar over de kerk, gelijk ze zich voor ogen vertoont (visibilis). En......leest U eens enkele bladzijden verder? Daar heet ook de Roomse Kerk ‘kèrk’, hoewel ze, wat wel niemand meer onder ons beweren zal, volgens de Synopsis inplaats van onder Christus onder den Antichrist staat. Is dat gebruik van den naam kerk ook al een argument? | |
[pagina 344]
| |
E. Ja, maar, zegt Prof. Hepp, ik ben nog niet uitgepraat; want die Synopsis zegt maar: de ZUIVERE KERK, hoor toe, de zuivere KERK moet gemeenschap oefenen met de dwalende kerk, die het fundament van het geloof niet aantast, zo staat het in de Synopsis, kijkt u maar zelf, zegt triumfantelijk Prof. Hepp. Nu, ik kijk dan zelf; en dat is maar goed ook, want nu zie ik, dat Prof. Hepp al wéér een fout begaat, en niet zo'n kleine ook. Er staat letterlijk niets van, dat de zuivere KERK gemeenschap moet oefenen met de dwalende. Er staat heel gewoontjes, dat een CHRISTENMENS gemeenschap moet en mág oefenen met een dwalende kerk (daarover straks). Quaeritur hic, an cum Ecclesia haeretica et scismatica liceat CHRISTIANO communionem colere: de vraag is, of een christen, een christenindividu, gemeenschap oefenen mag met een ketterse, of scheurkerk. Antwoord: een christenmens moet geen gemeenschap oefenen met de ketterse en schismatieke (ieder gelovige moet dus breken met een kerk, die hetzelfde GELOOFT als de kerk, welke de wettige lijn voortzet), maar een christenmens moet NIET breken met een kerk, die ‘simpliciter’ dwaalt, d.w.z., die wel dwaalt, maar die - het staat er heel duidelijk - bereid is, de fouten te verbeteren, als ze haar getoond zijn (§ 38). Wat is daar voor vreemds in? WIE dergenen, die Prof. Hepp zo als epigonistische reformatie-hart-versnijders ten toon stelt, heeft dat ooit geloochend? Prof. Hepp verzekert zijn studenten, dat hij van de opvatting dezer laatsten een ‘nauwgezette analyse’ heeft gedaan. Ik hoop, dat ze een tikje nauwgezetter is, dan zijn analyse van Calvijn en de Synopsis. Maar dat is tot daar aan toe. Uit die ‘nauwgezette analyse’, aldus verzekerd zijnde, ontleen ik het rècht, te beweren, dat, behalve Ds Feenstra, Ds den Houting, Ds v. 't Veer, e.a. ook ik door Prof. Hepp ben bestudeerd, en nauwgezet geanalyseerd (deze zijne bewering is de vaste grond voor mijn anders misschien nog theoretisch aanvechtbare stelling, dat Prof. Hepp ook aan mij moét hebben gedacht). Welnu, dan móét Prof. Hepp weten, dat ik herhaaldelijk precies hetzelfde gezegd heb, als de Synopsis wil. Het zou ook niet anders kunnen. Wie loopt een kerk uit, zonder eerst te trachten, haar te verbeteren? Wie, behalve een scheurmaker? Prof. Hepp fantaseert hier TWEE kerken, want dat komt hem te pas: de zuivere (nr 1), en de dwalende (nr 2); en dan moet nr 1 met nr 2 gemeenschap oefenen, colere, staat er. Klaar zijn we. Maar het staat in de Synopsis nu net precies anders. Het staat er zó: Ergens in een plaats, of in een land, breekt dwaling uit. Niet eruit lopen, zegt nu de Synopsis, en ook niet zeggen: het staat me niet aan, ik maak | |
[pagina 345]
| |
maar dadelijk een nieuwe kerk, want die is toch ‘waar’, als ik maar voor een goeien dominee zorg, dien ik met mijn autoriteit, want ik bèn toch zo'n autoriteit, opdracht geef, namens Christus de sacramenten te bedienen! Neen, zegt de Synopsis, zo'n kerk die dwaalt, loopt gevaar zich af te zonderen. Probeer ze te verbeteren, opdat ze van schisma worde teruggehouden, opdat er, als-t-u-blieft geen pluraliteit van kerken kome (§ 42, ab errore ET scismate, dat dreigt, revocare). Niets bizonders; dat willen de door Prof. Hepp zo nauwkeurig geanalyseerde broeders allemaal! Vooral, als ze tegenover Prof. Hepp en ‘De Wekker’ de verleging van den naam en de ere van de ‘ware’ kerken niet vermenigvuldigen. Heeft Prof. Hepp de uitdrukking: ‘simpliciter’ dwalen wel goed verstaan? Het is niet een kerk, waarvan de dwaling geconstateerd is, en gefixeerd (en dat MOET Prof. Hepp wel bedoeld hebben, want hoe kan ter wereld anders zijn gefantaseerde zuivere KERK, als afzonderlijk geheel, gemeenschap oefenen met die dwalende?), maar het is een kerk, b.v. in een provincie, of een stad, waar valse leer, of nauw-onderkende dwaling den kop opsteekt. Maar ZONDER dat die nog vasten vorm aannam, of is vastgelegd, en geregistreerd. Voetius spreekt van de ‘simplex abstentio’, de ‘eenvoudige’ afhouding van het avondmaal: waarbij niets officiëel wordt meegedeeld aan de gemeente. Zo is die kerk, die ‘simpliciter’ dwaalt, bezig achteruit te gaan, maar - het kwaad is nog niet definitief geregistreerd, het kan nog alles goed worden. E. Wie wil, kan nog verder de pluriformiteitsgedachte zien verwerpen, en bestrijden, in de Synopsis: § 24, 25, 48, 51, Disp. XLI, § 3: wijl de kerk éénhoofdig is, kàn ze niet veelhoofdig zijn. Ik heb geen ruimte meer. F. En nu eerlijk zijn, al wie pruttelen mocht, wijl duistere vermoedens in hem leven omtrent de vermoedelijke waarheid van denkbeelden, als Prof. Hepp trachtte aannemelijk te maken uit de Synopsis, dat mooie leerboekjeGa naar voetnoot*). Nu eerlijk zijn: niet die Synopsis, eerst hemelhoog geprezen, achteraf gaan verkleinen. Neen, neen: hier heet het hart van de Reformatie te kloppen en Calvijns gedachte in systeem gebracht te zijn. Volhouden nu. Maar dan verder één van beide: weerleggen wat ik zei over die Synopsis, en dan zonder kunstgreepjes, óf toegeven: Prof. Hepp heeft zich op een kardinaal punt in dogmenhistorisch opzicht ten enenmale vergist, toen hij meende, uit het project Calvijn - Synopsis | |
[pagina 346]
| |
te kunnen bewijzen deze zijne stoute stelling: dat epigonisme van die door mij nauwkeurig geanalyseerden snijdt in het hart der Reformatie. Hij zelf heeft gezegd: de Synopsis, daar klopt het hart der Reformatie. Best. ‘De Reformatie’, rubriek Kerkelijk Leven, beweert heden rustig: Prof. Hepp sneed in de Synopsis. Hij sneed toen daar, waar inderdaad het hart der reformatie zit. En nu niet boos worden, want, voor de derde maal: ik heb dit debat niet gewild, maar Prof. Hepp. We moeten hier geen bonbons serveren, dat kan later wel weer eens. Het gaat nu om de aanklacht, dat er gesneden wordt in het hart der Reformatie. Wie dat zegt, móet willen, dat men daarop antwoordt. Hij kan dan voorlopig nog even wachten, zijn studenten te vermanen, dat zij bidden, meer dan epigonen te worden. Ik huiver overigens een beetje, als ik me den tekst van dat gebed probeer voor te stellen, nadat gedàcht werd aan de namen van hen, die Prof. Hepps ‘nauwgezette analyse’ móet hebben bestudeerd. Ik huiver voor een op zó wankele gronden aan studenten gesuggereerd gebed: het lijkt met wat te dicht te liggen bij een gebed, dat begon met: ik dank U, dat ik niet ben als deze...... We gaan verder, natuurlijk. |
|