De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPluriformiteit der kerk en epigonisme. (VI).Opmerking vooraf: (Verleden week werd het artikel wegens plaatsgebrek afgebroken. Om in het zetsel zo weinig mogelijk te veranderen, geef ik, al zal de bouw van het artikel nu iets anders moeten worden, toch eerst afzonderlijk wat verleden week bleef staan. Men bedenke dus de indeling van het voorgaande artikel erbij). (Slotzin was, verleden week, dat Calvijn den weg, de methode aangaf, waarlangs en waardoor de enkele plaatselijke kerken gerekend moeten en kunnen worden tot de algemene.) d. Dat is bij Calvijn ook zeer wel te verstaan. Want Calvijn die nog voor een veelszins on-geordenden toestand stond, die geen ijzer met handen breken kon, die niet over de communicatiemiddelen beschikte, die òns thans ten dienste staan, Calvijn moest wel rekenen met het feit, dat een groot-algemeen-instituut niet zo maar ineens te bereiken viel (afstanden, nog-niet-doorwerkende of doorgewerkt hebbende reformatie, en dwang van de overheid). Hij kon dus nog niet overal een groot-instituut zich zien verwerkelijken. Maar hij geeft hier de manier aan, en óók het kenmerk(!), waarop men het principe handhaven kon, het principe, dat de enkele, Gods Woord zuiversprekende (EN HORENDE!!!) plaatselijke kerken tot zo'n universeel instituut behoren. Maar hij heeft daarbij niet gerekend op de in dit punt nu eens heus epigonistische tegenwerking van theorieën als | |
[pagina 329]
| |
van Prof. Hepp, die zou zeggen: plaatselijk, in één woonplaats, b.v. Amstelveen, lopen de instituten uit elkaar, gaan tegen elkaar in, en toch moet u maar zeggen: ze horen (een tovenaar moet maar zeggen: hoe) toch onder de algemene kerk. Tegen dergelijke, ik zeg niet oplossingen, maar verwringingen van het kerkprobleem, tegen dergelijke ‘oplossingen’, die (ik citeer): ‘simple comme bonjour’ zijn, en die een wanhoopsuiting zijn, tekende de krachtige geest van Calvijn hier juist verzet aan, door de methode aan te geven, waarlangs men de plaatselijke kerken onder algemeen verband brengen, of althans ‘zien’ kon. e. En daarbij houdt dus Calvijn in dit citaat vast aan de ENKELvoudigheid van een den naam en de autoriteit der kerk verdienende kerkelijke gemeenschp in één en dezelfde woonplaats. Prof. Hepp fantaseert, ik zei het al, de MEERvoudigheid van zulke gemeenschappen in EEN EN HETZELFDE dorp (of stad). Maar hij zou daartegen gewaakt hebben, en zijn studenten ertegen hebben léren waken in dit almanakartikel, als hij de schaar niet zo willekeurig (door overhaasting) gezet had in de door hem uit Calvijn gememoreerde paragraaf. Ik zei reeds, dat ik even ophield met citeren, zoeven, hebbende gewichtige oorzaken van nadenken. Maar ik moet den lezers de volle maat geven. Daarom vertel ik er nog bij, dat Prof. Hepp uit de geciteerde paragraaf, IV, I, 9 een passage weglaat, die juist met zijn opvatting onverenigbaar is, maar de mijne bevestigt. Ik zal, weer naar Prof. Sizoo, citeren, wat Prof. Hepp wegliet: ‘(We moeten langs deze trappen voortgaan)......dat de mensen afzonderlijk (singulos homines, de afzonderlijke individuen), die door de belijdenis der vroomheid tot zulke kerken gerekend worden, ook al zijn ze inderdaad vreemd aan de kerk, toch in zekeren zin tot haar behoren, totdat ze door een openbaar oordeel er uitgeworpen worden.’ We komen hier nog op terug. Maar we vragen nu reeds: kan men, dit lezende, zeggen: het ligt voor de hand, dat er op één plaats een MEERVOUD van ware, tot tucht bevoegde, kerken moet of mag zijn? Maar Calvijn denkt er toch anders over. Hij zegt: velen laten we hun plaats in een plaatselijke kerk, zolang ze niet door haar eruit geworpen zijn. Hij houdt dus vast aan de eenheid der kerk in die bepaalde plaats, en moet van de pluraliteit der ware kerken niets hebben in Amstelveen, of Mastenbroek, omdat, als deze eenmaal er is, ik niet meer weten zou, hoe ik door een publiek oordeel een lid van een andere | |
[pagina 330]
| |
‘ware-kerk-nummer-zoveel’ moest uitsluiten, extermineren, rejetteren, zegt Calvijn. Prof. Hepp eindigt met een opwekking aan zijn studenten, dat ze God bidden moeten, meer dan epigonen te worden. Ik kan deze tot Prof. Hepps studenten gerichte opwekking tot gebed waarderen; maar ik zou eraan willen herinneren, dat wie tot bidden opwekt, den nood en de ellendigheid der bidders eerst grondig moet leren kennen, volgens den Catechismus. Tot nu toe zie ik dit ontbreken, tot mijn spijt. Tot zover de copie, die bleef overstaan. Nadat nu Prof. Hepp op de door ons besproken foutieve wijze Calvijns gevoelen heeft trachten weer te geven, gaat hij, blijkbaar nog steeds met de bedoeling, Calvijn aan het woord te laten komen, als volgt verder: Alzo bewaren wij, houden wij de eenheid van de ecclesia universalis vastGa naar voetnoot1). Wel moet men hier op zijn hoede zijn tegen bedrog, zo dikwijls een vergadering zich onder den titel van kerk aandient. Houdt ze de ordeningen Gods in Woord en Sacrament, dan kan men gerust zijn en haar de verschuldigde eer van kerk geven. Biedt ze zich echter aan zonder Woord en Sacrament (absque verbo et sacramentis), dan heeft men met een begoocheling te doen. (Inst. IV, 1, 11.) Tot zover voorlopig het citaat van Prof. Hepp. We wachten hier even, omdat in die zinnetjes Prof. Hepp zijn ‘overzicht’, zijn ‘weergave’ van Institutie IV, I, 9 blijkt te hebben besloten. Immers, dit laatste zinnetje houdt zich al bezig met § 11. Het wordt nu weer de vraag: doet Prof. Hepp er goed aan, hiermee van deze § 9 af te stappen? Nu reeds daarmee af te rekenen? Wij moeten weer antwoorden: neen. De fouten, die we verleden week aanwezen, werken verder, en brengen Prof. Hepp tot nieuwe onjuistheden. A) Men lette maar eens op den aanhef: ‘alzo bewaren wij, houden wij de eenheid van de ecclesia universalis (de algemene kerk) vast’. Aldus geeft Prof. Hepp Calvijns mening weer. We zullen er maar niet al te veel van zeggen, dat Prof. Hepp in dit merkwaardige zinnetje van Calvijn, juist dat mooie slot weg-geknipt heeft, dat mij zo toespreekt; Calvijn zelf schreef den zin n.l. aldus (vert. Prof. Sizoo): Zo houden wij vast aan de eenheid van de algemene kerk, WELKE DUIVELSE GEESTEN ALTIJD GEPOOGD HEBBEN TE VERSCHEUREN...... | |
[pagina 331]
| |
Het spijt me, dat Prof. Hepp dit weggelaten heeft, omdat ook hier weer wordt volgehouden, door Calvijn wel te verstaan, dat de eenheid der gelovigen behóórt uit te komen in één, hen allen vergaderend, instituut, en dat het lang niet in orde is, als men, hetzij op de wijze van Calvijns tijdgenoten, hetzij op de manier van Prof. Hepp, dit ideaal loslaat. Zo'n enkel uitspraakje weglaten is niet goed overigens, maar we zullen toch niet op dit éne slakje zout leggen, tenzij... B) Tenzij er meer van die slakjes voor den dag komen. En, helaas, dat is het geval. Prof. Hepp laat eigenlijk in zijn ‘résumé’ van § 9 en in zijn daarna overspringen (over § 10 heen-springen) naar § 11 toch wel een beetje al te veel weg. En dan juist datgene, wat mij zo interesseert, en dwingt, Calvijn nog eens aan 't hart te drukken. We zullen nagaan 1. De zoëven van Calvijn aangehaalde zin was eigenlijk nog niet af. Er was nog een tweede helft bij, die voor mijn betoog, en natuurlijk allereerst voor dat van Prof. Hepp, belang heeft. Calvijn zegt eigenlijk: Zo houden wij vast aan de eenheid van de algemene kerk, welke duivelse geesten altijd gepoogd hebben te verscheuren, EN WIJ BEROVEN AAN DEN ANDEREN KANT DE WETTIGE VERGADERINGEN, DIE VERSPREID ZIJN NAAR GELEGENHEID DER PLAATSEN, NIET VAN HUN GEZAG. Dat Prof. Hepp dezen laatsten bijzin weglaat, is uit wetenschappelijk oogpunt jammer. Want als hij hem met aandacht had gelezen, en in zijn ‘résumé’ verwerkt, zou hij reeds door dezen bijzin bewaard zijn voor de fout, waarover ik verleden week wel spreken moest. Immers, verleden week bleek, dat Prof. Hepp van ‘(over verschillende plaatsen) GEDISTRIBUEERDE kerken’ gemaakt had: ‘OPGERICHTE kerken’, en dat hij had beweerd, dat die oprichting onvermijdelijk was, vanwege de menselijke NOODZAAK. Ik wees beide fouten aan; maar Prof. Hepp had dit zelf ook kunnen doen, indien hij maar dit laatste BIJZINNETJE niet weggelaten had. Want dit bevestigt precies, op beide punten, wat ik verleden week zei. Immers: er is sprake van: de wettige vergaderingen, die VERSPREID zijn, en die dat zijn ‘naar gelegenheid der PLAATSEN’ (geografisch). Het latijn (dat Prof. Hepp toch wel onder de ogen gehad heeft), heeft hier voor ‘verspreid’: gedistribueerd (gelijk ik verleden week uit het frans citeerde). En wat die Prof. Hepp parten spelende ‘menselijke noodzaak’ betreft, verdwijnt hier wel het laatste mogelijkheidje van onzekerheid; immers, in den bedoelden, door Prof. Hepp weggelaten, bijzin heeft wel weer de franse | |
[pagina 332]
| |
editie (die Prof. Hepp blijkbaar niet inzag) de uitdrukking ‘noodzaak’ behouden (les assemblées Ecclesiastiques, lesquelles sont en chacun lieu pour la necessité des hommes), maar dat inplaats van Professor Hepps interpretatie de mijne als met Calvijns bedoeling strokend móét erkend worden, blijkt weer uit het latijn: dat die wettige(!!!) vergaderingen (conventus, plaatselijke kerkken dus) naar de OPPORTUNITEIT van de plaatsen zijn gedistribueerd. Ik zei het al: men komt niet zo gemakkelijk naar Kampen ter kerk, als men woont in Mastenbroek. Daarom dwingt de opportuniteit tot het oprichten van plaatselijke kerken. Maar dat heeft natuurlijk geen zier te maken met het oprichten in één en dezelfde plaats van onderscheiden ‘wettige’ kerken. Neen, geen zier. Want, om dat te accentueren, spreekt Calvijn dan ook in dezen door Prof. Hepp weggelaten zin niet maar over vergaderingen, die zo maar in één en dezelfde plaats opduiken, en die dan (naar Prof. Hepp) vrijwel alle wettig, waar, heten moeten; maar, precies den anderen kant uitwijzende, zegt Calvijn in de latijnse editie, dat hij een weg wijzen wil, om de WETTIGE (legitieme) vergaderingen die over de verschillende plaatsen gedistribueerd zijn hun autoriteit te laten behouden. En, krachtens den nu wel duidelijken gedachtengang van Calvijn, wil dit dus zeggen: a) dat die wettige vergaderingen institutair bijeen horen; b) dat men er (in het verband van dit betoog) op één en dezelfde plaats maar één heeft, want juist om te ontkomen aan de gedachte, die Prof. Hepp met geweld Calvijn opdringen wil, wil hij, door met name de WETTIGE vergadering in een bepaalde plaats als wettig te accentueren, haar onderscheiden van de ONWETTIGE, die er op een bepaalde plaats zijn; c) dat dus Prof. Hepp de plank misslaat, als hij, met een beetje meer Schwung, dan dezen keer verantwoord is, alsof het de doodgewoonste zaak ter wereld is, zegt: Natuurlijk wist Calvijn, dat op een en dezelfde plaats soms meer dan één vergadering zich als kerk presenteerde. Daarvoor maakt hij echter geen voorbehoud. Geen voorbehoud......maar waarom zou die Calvijn dan gesproken hebben van WETTIGE conventen? En waarom zou dan, om alle secte-vorming en alle-zich-afzonderen, nog meer, ook als onkerkelijk gedoe te veroordelen, in de franse vertaling het woord ‘wettig’ zijn vervangen door ‘kerkelijk’ (assemblées Ecclesiastiques)? Over verscheiden plaatsen verdeeld, telkens in die éne plaats één wettig con- | |
[pagina 333]
| |
vent, dat heten kan: kerkelijke vergadering. ‘Telkens één’, zeggen we; want ook het woord ‘singuli’, dat hier een doodgewoon latijns telwoord is, heeft Prof. Hepp naar mijn mening niet goed verstaan. Hij heeft vergeten, dat het hier iets anders is dan ‘particulier’, of ‘separaat’, of ‘privaat’, of ‘speciaal’. Het is een doodgewoon distributief telwoord: ieder één, d.w.z. hier: in elke plaats één. Had Prof. Hepp dat bijzinnetje, dat lucide bijzinnetje, niet weggesneden uit zijn ‘overzicht’, hij zou begrepen hebben, dat bij die GEDISTRIBUEERDE kerken ook een DISTRIBUTIEF telwoord hoort, zoals we op het gymnasium leerden. Onder die ‘singulae ecclesia’ (enkele, wij zouden zeggen: plaatselijke kerken) kan men niet zo maar alle (nu spreek ik geen latijn) ‘singuliere’, buitenissige vrome groepjes rangschikken, als ze nota bene, maar zo ongeveer naar behoren preken, en iemand aanwijzen, die namens den Hoogsten Koning de sacramenten durft uitreiken. Men kan dat althans niet, zonder Calvijn geweld aan te doen. 2. Nog een tweede weglating uit § 9 valt te betreuren. Immers Prof. Hepp heeft uit zijn weergave van § 9 ook uitgezonderd die toch zeer belangrijke pericoop over de behandeling van de enkele PERSONEN. Reeds uit formeel-wetenschappelijk oogpunt is dit jammer. Waarom? De lezer lette nog maar eens weer op Prof. Hepps redenering. Ik geef ze nu deels in eigen woorden. Ze komt hierop neer: De algemene kerk is (volgens Calvijn) vergaderd uit alle volken, verstrooid over verscheidene plaatsen. De ‘enkele’ (singulae!!) kerken zijn, - 't gaat nu een keer niet anders (noodzaak!!) -, in steden en dorpen ‘opgericht’, en vele ‘enkele’ steden, en zelfs dorpen, kunnen zich beroemen op het bezit van meer dan één van zo'n ‘enkele’ (singula!!) kerk. ‘Zij maken rechtens aanspraak op den naam en de autoriteit van kerk. Maar ze blijven gesubordineerd aan de eccl. universalis (algemene kerk). ALZO bewaren wij, houden wij de eenheid van de eccl. universalis vast’. ALZO, men lette erop. Alzo? Hoezo? zou men Prof. Hepp willen vragen. Op welke manier? Wel, zo suggereert hij zichzelf en zijn lezers, op de manier, die ik aangaf. Maar dat is niet verantwoord. Dat ‘alzo’ van Calvijn (ita, en telle sorte) slaat natuurlijk op de vlak daaraan voorafgaande volzinnen. EN JUIST DEZE SLOEG PROF. HEPP OVER. Dat is formeel onjuist. Het zou evenwel vrij kleingeestig zijn, daarover te praten, als het niet tevens materieel veroordelenswaardig was. | |
[pagina 334]
| |
Maar dat is het. Want door deze weglating onthoudt Prof. Hepp aan zijn lezers, d.w.z. aan de aanstaande leiders van ons volk, die hij hier tegen medewerkers van Prof. Hepp tot in hun gebed toe wil doen optrekken, wat zij nodig hebben om de gegrondheid van Prof. Hepps betoog te kunnen toetsen. Juist die weggelaten passage bevestigt mijn mening, en is met die van Prof. Hepp onverenigbaar. Men leze de hele passage. Wij nummeren de volzinnen. 1. (We moeten bedenken) dat de mensen afzonderlijk, die door belijdenis der vroomheid tot zulke kerken gerekend worden, ook al zijn ze inderdaad vreemd aan de kerk, toch in zekeren zin tot haar behoren, totdat ze door een openbaar oordeel er uitgeworpen worden. 2. Trouwens, met het beoordelen van particuliere personen staat het een weinig anders dan met het beoordelen van kerken. 3. Want het kan voorkomen, dat wij hen, die we in 't geheel de gemeenschap met de vromen niet waardig keuren, toch als broeders moeten behandelen, en als gelovigen beschouwen, wegens de gemeenschappelijke eenstemmigheid der kerk, waardoor zij gedragen en geduld worden in het lichaam van Christus. 4. Wij aanvaarden met ons oordeel wel niet, dat zulken leden der kerk zijn, maar wij laten hun de plaats, die zij onder Gods volk innemen, totdat die hun naar wet en recht ontnomen wordt. 5. Maar over de menigte zelf moet men anders oordelen. 6. Want als zij den dienst des Woords heeft en in ere houdt, en ook de bediening der sacramenten, verdient zij zonder twijfel voor een kerk gerekend en gehouden te worden, aangezien het zeker is, dat zij niet zonder vrucht is. 7. ZO houden wij vast......enz. (Vert. Prof. Sizoo.) Tot zover het citaat. Wat blijkt er uit? Wel, dat Calvijn met heel het door Prof. Hepp gestelde geval van meer-dan-één-ware-kerk-in-één-zelfde-plaats hier in het geheel geen rekening houdt. Dat het zó ver van Calvijn àf ligt, dat zijn hele betoog - wij, verprobleemde tactiek-casuïsten, zouden haast zeggen: naïef - geen moment aan zo'n raren toestand denkt, als welken Prof. Hepp nota bene ons hier als door Calvijn zelf normaal-gekeurden toestand wil doen geloven. Prof. Hepps hele betoog bedoelt te zeggen: in die § 9 geeft Calvijn aan, hoe men de-meervoudige-kerken-in-één-plaats kan aanvaarden met behoud van de eenheid der (algemene) kerk. Ik keer het nu heel rustig precies om, en zeg: juist deze § 9 bewijst, voor wie geen stukken eruit veronachtzaamt, dat Calvijn bij zo'n Calvijn-interpretatie beteuterd zou staan te kijken. Want hij zegt tot zijn lezers: bekijk zo'n plaatselijke kerk nu eens secuur. Wij leven - ik laat Calvijn hier spreken op denkbeeldige wijs - wij leven vlak na onze krampachtige pogingen om Gods kerk te | |
[pagina 335]
| |
zuiveren, en we zijn al een heel eind op weg, gelukkig, maar het is, dat weten we allemaal wel, op verscheiden plaatsen nog min of meer een wanordelijke toestand in de plaatselijke kerken. Let maar eens op de leden-één-voor-één (hier staat in volzin 1: singuli). Kijk de ledenlijst maar eens na. U zult er heel wat vinden, die op de lijst staan, maar van wie U zelf, als u te beslissen hadt met eigen stem (zin 4: suffragio nostro), als uw private mening (zin 3: putare, penser) zoudt zeggen: wat mijn persoonlijke opinie betreft (zin 4: quant à nostre estime privée) keuren we eigenlijk niet goed (nous n'approuverons pas), zullen we niet goedkeuren, dat zij op de ledenlijst staan. Maar toch moet u, lezers, niet zeggen: het is daar in die plaatselijke kerk nog lang niet in orde, wij sluiten ze daarom uit het kerkverband, of......wij maken een nieuwe kerk, in diezelfde plaats, naast die ons niet behagende kerk. Neen, dat moet ge niet zeggen, nu niet, en nooit. Want dan zoudt u de eenheid van Christus' lichaam scheuren, en dat is (zie het citaat boven) duivels werk: de eenheid van de algemene kerk stuksnijden (dissecare). U moet, - zo gaat Calvijn trouwens verder - wèl bedenken, dat men in de beoordeling van private personen (de singuli van zin 1 worden in zin 2: privati homines, ze worden nu eens bezien, afgedacht van de juist in het betoog even theoretisch disputabelgestelde wettigheid van hun kerklidmaatschap), dat men, nog eens, in de beoordeling van private personen anders te werk moet gaan dan bij die van kerkgemeenschappen zelf. Over private personen laat men de gemeenschap, die ter plaats is, krachtens de autonomie der plaatselijke kerken, aanvankelijk zelf oordelen; wie door haar niet is geëxcommuniceerd, die heeft zijn plaats onder Gods volk vooralsnog, en geen mens heeft het recht, te zeggen: er zijn er daar nog al wat, die ik zo lichtvaardig tot de kerk zich zie rekenen, ik verwerp daarom die kerk. Die plaatselijke kerken zelf zouden voorts uit het kerkverband uitvallen, als ze de kenmerken verloren, die (naar Calvijn verder uitwerkt) de algemene kerk waarneembaar maken: gehoorzaamheid in prediking en sacramenten. Houdt een plaatselijke kerk daaraan vast, dan komt het (later) (in geregelder tijden) vanzelf wel tot tucht, omdat Gods Woord niet zonder zegen zal zijn. Hier wordt dus niet gezegd: in een bepaalde plaats moet, door menselijke ‘noodzaak’ het wel zover komen, dat er laat ons zeggen: 6 kerkeraden zijn, die allemaal als ware kerken mogen zeggen: wij censureren ieder voor ons, namens Christus. Integendeel: Calvijn zegt: wacht eens even, eer ge ergens Christus' gezag zoudt gaan bin- | |
[pagina 336]
| |
den aan uw dissentiëerend, door u zelf geponeerd vertegenwoordigend gezag, omdat ge denkt: het gaat daar niet goed bij den bestaanden kerkeraad. O neen, het komt wel terecht, als het Woord maar gebracht wordt, en gehoorzaamd. Calvijn houdt dus vast aan de eenheid der kerk op een plaats. Er blijve, zoveel het aan ons ligt, één kerkelijk tuchtigend college, en dat zij centraal. Haastige lieden, sectarisch gezinden, zijn er vlug bij, om zich naast de ware kerk, ergens op een plaats, op te werpen als huns inziens ware kerk, en deze dan alleen, of als één onder vele. Calvijn evenwel houdt die haastige mensen terug en zegt: houd, zoveel het aan u ligt, vast aan de enkelvoudigheid van het college-voor-kerktucht op één plaats. En door die uitspraak keert hij zich tevens tegen hen, die aan de zó veelvuldige kerkeraden-op-één-plaats allemaal gelijkelijk het recht geven, namens Christus te censureren, zeggende: zij zijn ook een ware kerk. EN ZO, d.w.z. OP DEZE MANIER NU, dat men dus a) niet terwille van ons niet behagende toestanden maar een nieuwe-ware-kerk-maakt, en b) een plaatselijke kerk blijft beoordelen naar de kenmerken, die voor heel-het-kerkverband gelden, ZO worden wij er nu voor bewaard, zegt Calvijn, de eenheid der ware kerk te verscheuren met de ‘duivelse geesten’, en in een bepaalde plaats een bestaanden kerkeraad van zijn gezag te beroven, door in zijn stad een anderen kerkeraad op te richten. Hoe is het mogelijk, dat Prof. Hepp Calvijn zó het omgekeerde laat zeggen van wat hij inderdaad doceerde? Hoe is 't mogelijk, dat een paragraaf, die dienen moet om de pluraliteit van zich wettig noemende kerkeraden op één plaats tegen te gaan, dienen moet om deze door Calvijn als duivels gequalificeerde zonde met een schijn-beroep op Calvijn zelf te gaan sieren met den naam ener goddelijke scheppingsgave (pluriformiteit)? En dus van de door Calvijn tegengegane PLURALITEIT te maken een door Calvijn goedgeprate pluraliteit? Welk goedpraten dan den schijn van goedkeuren, straks het gebaar van God-erom-prijzen, aanneemt, door de pluraliteit, die kerk-breuk, te noemen: pluriformiteit, die (goede) kerkreuk? Hoe het kan? Alleen doordat men - op dit éne puntje epigonistisch - net zo lang zijn onmiddellijke voorgangers nagepraat heeft, dat men niet meer in staat was, ondanks herhaalde waarschuwing, terug te gaan tot de bron, en Calvijn deugdelijk te lezen, al is er dan een latijnse, en een franse tekst, plus een hollandse vertaling bij de hand. Volgende week nog iets over wat Prof. Hepp wegliet. |
|