hoe te oordelen is over de zichtbare kerk, die onder onze kennis valt (!). De Schrift - aldus hier Calvijn - gebruikt het woord kerk nu eens van de kerk, zoals alleen God haar grenzen, en getallen, kent, en dan weer van de kerk, zoals wij ze op aarde waarnemen, en gelijk ze dus ook niet-gelovigen ‘in’ zich heeft. Evenwel, men mag volgens Calvijn, niet met een beroep op het bestaan der ene de andere degraderen, want beide zijn ze te eren, met beide is gemeenschap te zoeken. Men mag dus ook niet, met een beroep op de eenheid der aan God bekende kerk zijn wanhopigheid in het stuk van het vergeven van den kerknaam aan zoveel brokkel-instituten maskeren, door nu voor het gemak de veelheid van die stukken en brokken maar te sanctioneren als een pluri-fòrme openbaring van die bij God bekende eenheid, want Calvijn eist, dat men uit respect voor het feit, dat GOD de kerk als eenheid ZIET, ook hier op aarde die eenheid zal ZOEKEN, zal ONDERHOUDEN (colere).
Dat is dus precies het tegenovergestelde, van wat het quietisme der pluriformiteits-herauten (zover ze hier bestreden worden), wil. Voorzover ze van het door ons bestreden type zijn, troosten zij de kerken over haar verbrokkeling, door te zeggen: slaap, kerkje slaap, in ieder van u komt iets moois naar voren, en in dat mooie, dat bonte, dat speciale zien wij de eenheid van Gods werk. ‘Ware kerken’ zijt gij, als ge maar behoorlijk preekt; wie zou aan zoveel ‘waars’ nog durven raken, behalve dan een epigoon? Quietieven, rustboodschappen, vóór en na. Maar Calvijn zegt: welneen, Gód kent de kerk als één; wij zien die eenheid niet zo duidelijk, als Hij. Dat is evenwel geen grond, om het zoeken der eenheid maar prijs te geven, of de veelheid tot een eenheid om te toveren, maar om ons best te doen, zo veel het ons mogelijk is, ze te openbaren.
En om dàt ons mogelijk te maken, daarom heeft God, aldus Calvijn, in § 8, ons de KENMERKEN gegeven, waaraan wij de kerk kennen kunnen. -
Het spijt me, dat ik het zeggen moet, maar het is mijn schuld niet. Ik moet nu wel aan Prof. Hepp zeggen, dat het onverantwoord is, deze de pluriformiteitsleer principieel veroordelende eerste paragrafen van Calvijns hoofdstuk over de kerk van de baan der studentenalmanakiale aandacht weg te schuiven door de simpele op merking: dat alles kunnen wij voorbijgaan, want: hier spreekt Calvijn over de eigenschappen der onzichtbare kerk (blz. 132).
Hoe is het mogelijk?
Laat ons Prof. Hepp citeren: