De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
De ‘interkerkelijke’ bellen luiden.Ga naar voetnoot*)In de Ned. Chr. Radio Vereniging is een interkerkelijk belletje gaan luiden. Men heeft ergens (waar het was, daarvoor zie men onder Persschouw)Ga naar voetnoot**) ontdekt, dat er niet precies zóveel Hervormde mensen zitten op bepaalde N.C.R.V.-stoelen, als men er Gereformeerden telt, en men heeft zelfs nagerekend (naar verluidt, op onnauwkeurige wijze) hoe het met sommige leveranties stond. En toen kwam er beweging in de hand, die aan de bel ging trekken. ‘De klokken luid(d)en’, de bellen doen het nu. Het is hier niet onze taak, N.C.R.V.-kwesties te behandelen. Kerk en Radiovereniging zijn twee, naar ik pas getracht heb in herinnering te brengen. Maar de zaak heeft tòch voor déze rubriek haar betekenis. Niet alleen hier heeft men de kwestie, ondanks het zeer bezadigde woord van den burgemeester van St. Laurens (Hervormd, die tegen de splijtzucht ernstig waarschuwde). Anderen mompelen, dat ook op politiek erf de separatie en de afzondering naar kerkelijke kleur en grenslijn wel eens dreigen kon. Derden wijzen op gelijk verschijnsel inzake het werk der barmhartigheid. Men begint hier en daar wel met ‘interkerkelijke’ leuzen aan te heffen, maar gaat later al spoedig precies uitrekenen, hoe het staat met de procentsgewijs geregelde, notariëelprecies ons ‘lijkende’ (!) vertegenwoordiging van elke ‘kerk’ in de bepaalde ‘interkerkelijke’ corporatie; en o wee, als men dan meent, dat de eigen groep niet op de ons interesserende posten haar volle honderd procent ontvangen heeft. De bellen gaan dan luiden. Het wordt hoog tijd, tegen deze manie te waarschuwen. Ik spreek niet over de N.C.R.V., al ben ik overtuigd, dat daar geen onrecht gedaan wordt, en zelfs, dat de leiding eerder te veel terwille van de onpartijdigheid aan niet-gereformeerden invloed geeft (b.v. op den landdag). Maar dat gaat ons in deze rubriek niet aan. Want wij hebben hier niet te bepleiten, dat het nonsens is, diegenen, die het werk in de N.C.R.V. begonnen zijn, toen het nog iets worden moest (en toen er nog offers nodig waren) op zij te zetten, al hebben | |
[pagina 297]
| |
zij zich nóg zo verdienstelijk gemaakt, alleen omdat zij een zekere kerk toebehoren. Maar wij willen wel enkele andere dingen hier onder de aandacht van onze lezers brengen, nu heel in het algemeen voorts sprekende. 1) Ziet men nu langzamerhand niet al duidelijker de bevestiging van wat wij vóór enkele jaren schreven, dat n.l. de zogenaamde ‘interkerkelijkheid’ bij velen een leus is, die slechts maskeren moet (onder dezen mooi dunkenden naam) een doodgewone, al meer zich vermechaniserende, ‘véél-kerkelijkheid’? Inter-kerkelijkheid, - dàt betekent, dat men ‘tussen’ de kerk(institut)en ‘dóór’ gaat, dat men niet rechts of links naar zo'n kerkinstituut ziet of daarheen afwijkt, dat men dus ook niet angstvallig uitrekent, of wel uit elk kerk-deurtje nu juist net precies het notariëel-vastgestelde aantal deputaatjes uit komt wippen, om onzen feestelijken optocht mee te helpen vormen. Neen, die echte inter-kerkelijkheid betekent, dat men zich eenvoudig vraagt, wie voor het eigen WERK van een bepaalden niet-kerkelijken kring het meest geschikt, of historisch het eerst aangewezen is, en dat men dus zijn administratie niet voert onder kerkelijk, doch onder het bepaalde, eigen verenigingsaspect. Voor ‘vereniging’ kan men natuurlijk ook iets anders lezen; b.v. ‘partij’, of ‘groep’, of ‘club’, of ‘blad’. Dat secure geréken evenwel heeft met interkerkelijkheid niets te maken. Het is doodgewone veel-kerkelijkheid. Het is niet een tussen-de-kerken-dóórgaan, doch een alle-kerken-dóórgaan. Precies andersom dus. Het is een accentueren van elk kerk-lijntje in een niet-kerkelijk lichaam. 2) Gegeven eenmaal het bovenstaande, ontdekt men fluks iets anders: de hopeloze eenzijdigheid van dit bedrijf. Men heeft natuurlijk binnen dat bepaalde lichaam (vereniging, partij, blad, club, etc.) VEEL EN VEEL MEER onderscheidingen dan de kerkelijke (Hervormd, Gereformeerd, Luthers, etc.). Men heeft b.v. óók die van: mannen en vrouwen, van vegetariërs en vlees-eters, geheelonthouders en wijndrinkers, van Anti-Revolutionairen, Chr. Historischen, Fascisten-in-blijde-verwachting, voor- of tegenstanders van een bizondere (hoge)school, voor- of tegenstanders van kerkelijke opleiding, en zo meer. Waarom zou men nu niet ook deze onderscheidingen laten uitkomen, als het n.l. met die éne gebeuren moet? Blijf maar weer eens bij de N.C.R.V. Die is meer dan zogenaamd interkerkelijk. Ze is ook ‘inter-politiek’, ‘inter-sexueel’, ze gaat ook ‘tussen’ al die andere ‘groepen’ van vlees- en wijn-theoretici, van universiteits- en opleidings-theoretici ‘door’. Waarom zouden nu eens niet de | |
[pagina 298]
| |
vegetariërs uit gaan rekenen, of zij wel genoegzaam zijn vertegenwoordigd? Of de dames? Of de voorstanders ener bizondere (hoge)school? Of de voormalige A en B-broeders? Voelt men niet hoe het eenzijdig toespitsen van juist die kerkelijke onderscheidingen zuivere gelegenheids-politiek is? Een accentueren van datgene, ‘wat ons bepaald interesseert (“onze” “kerk”)’, met terzijde-stelling van voorts alle-min-één onderscheidingen, die het bonte leven zo al oplevert, en met achter-stelling tevens van de zaak zelf, waar het eigenlijk over loopt in het zogenaamde interkerkelijk bedrijf? Voelt men niet, dat de beweerde inter-kerkelijkheid vooreerst feitelijk slechts veel-kerkelijkheid is, en dat ze dàt al meer dreigt te worden, wijl er achter zit het puurste kerkisme? 3) Ja, kerkisme! Want met al dat georeer over ons eigen ‘kerk-instituut’, dat dan met kracht en geweld zijn contouren even scherp moet kunnen aftekenen als de Calvéfabrieken in Delft het bij avond plegen te doen (behalve als de lampjes stukgebrand zijn), blijft toch maar de grote brandende vraag onbeantwoord, hoe het met de kerk moet, hoe men Gods wil in de openbaring van de ‘una sancta’ zelf heeft te gehoorzamen. Als maar onze mannetjes er zitten! Of het gehalte van offeraars en zwoegers voor de waarheid en de wet Gods er onder lijdt, dat maakt minder verschil (hoewel zulk zwoegen en offeren primaire kerk-aangelegenheid zou moeten zijn). 4) Het wordt dan ook tijd, aan de Hervormde bedrijvers van dergelijk bedrijf, één ding te zeggen: heel hun actie heeft met de Kerk van Christus niets te maken. Het is eenvoudig ridicuul, te eisen, dat er b.v. in de N.C.R.V. precies even veel Gereformeerden als Hervormden moeten zitten, of, dat b.v. in de A.R. partij procentsgewijs even veel Hervormden moeten zijn vertegenwoordigd als hun getalsterkte aangeeft bij de volkstelling, beperkt dan tot de partij. Want wat is in deze verbanden het principiële verschil tussen Hervormden en Gereformeerden (en anderen)? Laat men nu eens nuchter nadenken: in de N.C.R.V., in de A.R. partij, worden alle leden (Hervormden en Gereformeerden) ‘ondersteld’(!) over den grondslag der partij (b.v. over het God-zijn van Christus, of over de Schrift als Gods Woord) gelijkelijk te denken. Al die Hervormden dus, die daarover anders denken, kunnen vanwege den grondslag niet mee doen in N.C.R.V. of A.R. partij. Er blijft dus binnen gezegde vereniging of partij slechts dit verschil over, dat de een (die Gereformeerd is) met den ander (die Hervormd is), het wèl eens is inzake Christus' godheid, of de Schrift als Gods Woord, doch over de | |
[pagina 299]
| |
PUUR-KERKRECHTELIJKE kwestie, hoe men ‘de kerk’ regeren moet (al of niet met leervrijheid, collegialistisch, presbyteraal, met geduld en hoop op latere betering, dan wel door dagelijkse gehoorzaamheid) verschil van mening heeft. De Hervormde actie-voerders moeten het mij ten goede houden (en de Gereformeerde lieden, die in de practijk precies zó doen, moeten het ook): dat ik voor de zuiverhouding van het eigensoortig leven van N.C.R.V. of A.R. partij van veel meer belang acht, te vragen, wat iemand denkt over de dogmatische kwestie van Schrift en Christus, dan over de kerkrechtelijke vraag, hoe men meent, dat 't kerkelijk instituut ingericht moet zijn. Temeer, omdat alle Hervormden in de N.C.R.V., enz. hun kerkelijk standpunt (hetzij theoretisch, hetzij practisch) delen met duizenden mensen, die over de grote levens- (en verenigings- of partij-)vragen fundamenteel anders denken dan zij; temeer ook, omdat zij inzake de historische successie (der nationale Kerk) voor een deel(!) een Roomse redenering volgen (de successie van zichtbare gebouwen b.v. en personen, niet van de leer); en eindelijk ook......omdat het vermoeden niet al te absurd is, dat vele Hervormden buiten N.C.R.V. of A.R. partij nog nooit hebben nagedacht over het fijne puntje, dat ze eigenlijk in geding brengen (de kerkregeringskwestie). 5) Laat men niet langer knoeien, niet langer interkerkelijk noemen, wat puur kerkistisch is, of wordt, en laat men begrijpen, dat de kwestie van de wijze-van-kerkinrichting wel een kerkrechtelijk vraagstuk is, doch geen verdelingsprincipe aangeven kan voor N.C.R.V. of A.R.-partij of zo. Net zo min als de andere, boven genoemde, vraagpunten. Wie in zulke z.g. ‘interkerkelijke’ lichamen naar voren geschoven wordt, dien overkome zulks vanwege zijn uitblinken op dat speciale levensgebied, dat het EIGEN der partij of der vereniging is. De kwestie tot welke kerk hij behoort, is DAAR bijzaak. Vandaag kan het percentage zó zijn, morgen anders. |
|