De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
Genegeerde onderscheidingen. (IV.)We komen weer wat nader bij de kern der dingen, als we het vervolgens even hebben over de door den heer Bruins bij mij beweerde inconsequentie aangaande de al-of-niet-wenselijkheid ener Geref. Radiovereniging. De heer Bruins vindt mij hierin weer allerwonderlijkst tegenstrijdig. Enerzijds heb ik in een klein tussenzinnetje laten doorschemeren, dat ik er nog niet zo vast van overtuigd ben, dat een afzonderlijk optreden der Gereformeerden in de radio-uitzending zou te begeren zijn; en anderzijds merkte ik op, dat ik graag zou meewerken, indien de heer Bruins kans zag van den minister van Binnenlandse Zaken zendvergunning te verkrijgen voor een Gereformeerde Radio-vereniging. ‘Wat heb je nu voor houvast in een dergelijk debat?’ roept de geachte schrijver uit. Ik zou willen antwoorden: zoveel houvast, als men maar wil. Want ieder begrijpt, dat, INDIEN de minister zendverlof gaf aan een speciale gereformeerde radio-vereniging, hij dit alleen DAN zou doen, indien hij OOK aan niet-gereformeerde verenigingen verlof gaf. B.v. aan kerkelijk-Hervormde of aan Lutherse. Of aan Maranatha-chiliastische. De minister zou natuurlijk niet een monopolie geven aan de gereformeerden; de overheid heeft met het volk te maken. Zou dus die minister zulk verlof geven, dan was de radio vast en zeker uitermate gespecialiseerd; en dàn zou ik natuurlijk, gelet op den loop der dingen, er onmiddellijk toe meewerken, dat, waar zóveel stemmen spreken, de gereformeerde niet op het appèl ontbrak. Maar dan zou die loop der dingen niet door mij, doch door den minister zijn bepaald. M.a.w., dan zou een toestand geschapen zijn, dien ik te aanvaarden had, zonder nog daarmee uit te spreken, dat die toestand mij zelf begeerlijk scheen. Van de door den heer Bruins met zoveel aplomb beweerde inconsequentie bestaat dus schijn noch schaduw. Ik zou vandaag er niet aan denken, den minister een petitionement voor te leggen, met de bede tot zendvergunning aan een aparte gereformeerde radio-vereniging. Want ik gevoel er niets voor, de eenheid van ons volk, die toch reeds al te zeer verscheurd is, nog meer te verbreken. Kan men op radio- | |
[pagina 287]
| |
gebied samenwerken, zonder dat het principe der samenwerking den beginsel-eis in het nauw brengt, des te beter. De heer Bruins zou dat begrepen hebben, en als een volkomen consequente houding hebben verstaan, indien hij niet de in ons voorgaand artikel geconstateerde dwaasheid had begaan van te beweren, dat men door samenwerking op radio-gebied wederzijds de verkeerde toestanden ‘sanktioneert’, die b.v. op kerkelijk terrein bestaan. Zulk een ‘alles sanktioneren’ betekent practisch niets meer sanktioneren, doch alles blauw-blauw-laten. Sanktioneren is alleen mogelijk daar, waar men een maatstaf van ‘sanktie’ overhoudt, en gebruikt. Waar men dus hier ‘zegent’ en dáár ‘vloekt’. Juist omdat ik mij het recht niet ontnemen laat, op niet-radio-terrein te ‘vloeken’, wat velen doen met wie ik op ‘radio-terrein’ samenga (gelijk ik hetzelfde van die anderen ten aanzien van mij verwacht), juist daarom kan ik de terreinen onderscheiden, en krachtens deze onderscheiding er stichtelijk voor danken, de ‘kerkelijke machinerieën’ aan te zetten op niet-kerkelijke vloeren, in niet-kerkelijke werkplaatsen. Heeft de heer Bruins nu houvast? Indien ja, wat ik hoop, dan zal hij meteen begrijpen, waarom ik onlangs in het door hem geciteerde ‘Reformatie’-artikel de N.C.R.V. (na den Apeldoornsen landdag) met zoveel ‘reserves’ feliciteerde.Ga naar voetnoot**) ‘Wat een reserves’! roept de heer Bruins uit. Ja zeker. Wat een reserves! Want het zou wel eens kunnen zijn, dat juist degenen, die de N.C.R.V. zó beperkt zien in haar kunnen en mogen als ik het doe, het nuchterst, en daarom het ‘koppigst’ haar positie willen helpen verstevigen. Er zijn ook lieden, die van de N.C.R.V. een soort van ‘boven-kerkelijk’ instituut-van-stichting willen maken, een soort van ‘bóven-kerk’. Liefst met een ‘boven-blad’. Maar daarvoor beware ons God. Want de N.C.R.V. wordt niet geholpen door een geest, die haar wil laten doen, wat ‘der Kerk’ is. Laat de kerken zelf haar zonden belijden, haar leven beteren, haar onnodige scheuren helen, omdat God het wil. Dan zal de sanering van de kerken ook het leven en werken der N.C.R.V. ten goede komen. Dan komt er bekering, en dus ook cultuurzuivering, in den wortel. En meer ware cultuurkracht. Maar als men de kerken laat voortmodderen in het moeras van valse | |
[pagina 288]
| |
probleemstellingen, ijdele debatten, schemerige leuzen, wereldse zelfhandhavingskunstjes, en dus dáár alles maar laat bij het oude, om dan een soort van boven-bouw te zoeken in een algemene boven-kerkelijke vereniging met een boven-kerkelijk blad, dan blijft de dood aan den wortel knagen. Dan zijn we een stuk verder op den weg der verwereldlijking. Dan hebben we nog meer terreinen dooreengehaald, dan we reeds deden, en de kerk nog dieper het slop ingewerkt, dan ze reeds door onze schuld er in geduwd wàs. Dan hebben we de kerken verklaard tot ‘heilige huisjes’, en de N.C.R.V. zou dan ons ‘heilige huis’ worden. Ons stichtelijke eenheidshuis. Maar we zouden met dat al hebben voortgebouwd op een toestand van kerkelijke zonden, die we niet wilden verbeteren. M.a.w. we zouden de ‘heiligheid’ hebben tegengestaan. En waar de ‘heiligheid’ wordt losgelaten, daar blijft geen ‘heilig huis’ meer over. De practijk bewijst trouwens, dat zij, die zo gemakkelijk die ‘heilige-huisjes-braak’ aan de N.C.R.V. willen opdringen, altijd achteraan komen, als het op werken aankomt. Geen wonder: hun geest is die van een christelijk-getinte A.V.R.O.-mentaliteit. En deze geest kan niet offeren, niet bouwen. Nog vandaag houden velen van die groep zich afzijdig tegenover de N.C.R.V., omdat het ‘culturele’ peil eerst stijgen moet. eer zij de ‘christelijke’ vaan gaan volgen, wijl zij christelijk is. Maar wie hebben indertijd het werk aangepakt? Zij, die van ouds geleerd hadden, dat Gods eer in alles erkenning vraagt. Zij die van ouds geleerd hadden, zuinig te zijn met het invectief van geestelijk bloedarme lieden, die zo gemakkelijk op ‘heilige huisjes’ afgeven. Zij, die Gods heiligheid in hun ‘huisjes’ bevend erkenden, en zo Gods HUIS wilden bouwen in het concrete, door Hem ons als werkterrein gewezen, mensenleven. Zulke typen zijn begonnen. Zij wisten alles van den schoolstrijd, en alles van den kerkstrijd. En alles van de onderscheidenheid der terreinen. En juist omdat zij weigerden, een radio-vereniging te laten treden in de rechten en plichten der kerk, juist daarom konden zij, krachtens deze hunne onderscheiding van de verschillende levensterreinen met volle handhaving van hun bezwaren tegen het kerkelijk optreden van anderen, toch royaal pleiten vóór een eerlijke plaatstoewijzing aan de onderscheiden volksgroepen in VOLKS-verband. Want zodra wij met den minister en zijn subsidie te doen hebben, zijn we op zijn terrein gekomen. Laat de heer Bruins wat voorzichtiger omgaan met de ‘reserves’, | |
[pagina 289]
| |
die ik heb in mijn gelukwensen aan de N.C.R.V. Want zonder die reserves raken we in den roes ener christelijk-getinte A.V.R.O.-mentaliteit. En die zal straks niets eigens meer doen, want die werkt niet voor God, doch zet den mens, als object van ‘religieuze stichting’, in het middelpunt. Zulke afgoderij verarmt. |
|