De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdGenegeerde onderscheidingen. Antwoord aan den heer Bruins. (I.)Ga naar voetnoot*)Het leven is niet altijd prettig, als men kranten schrijft. Nauwelijks is men blij, van polemiek af te zijn, of men wordt er wéér toe geprèst. En dat nog wel ondanks een krachtige poging, zelf zo weinig mogelijk aanleiding tot polemiek te geven. Die poging is door mij ondernomen in het geval van den heer Bruins. Men weet, dat hij over de Deventer evangelisatie schreef, en daarin mij betrok. Over die Deventer toestanden heb ik wel particulier (aan niet-bezwaarden), maar niet publiek geschreven, men weet het. Maar de pers van Deventer haalde mij er in, door mij publiek te vràgen, wat ik ervan dacht. Gelukkig was daarmee de zaak weer àfgedaan. Er kwamen brieven, er kwamen verzoeken, er kwamen brochures; maar ik liet de zaak rusten. Tot tenslotte de heer Bruins, arts, met een brochure kwam. En daarin weer geheel eigener beweging mij ter sprake bracht. Toen heb ik op die gedeelten, waarin de heer Bruins mij zeer nadrukkelijk had besproken, geantwoord. Alleen daarop; alleen op die bepaalde gedeelten dus, antwoordde ik. Waarom? Is het omdat ik ‘alleen brochures bespreek en recenseer, waarin mijn eigen citaten vermeld staan’? Zo vraagt thans publiek de heer Bruins. Neen, daarom is het niet. De heer Bruins moest eigenlijk maar zulke vragen niet stellen, want hij kan toch heus wel in den loop van mijn jaren- | |
[pagina 281]
| |
langen persarbeid voorbeelden bij de vleet vinden van het tegendeel; en als hij het niet van mij gelooft, of niet uit eigen waarneming weet, dan kon hij het waarlijk nog wel merken aan de reactie, die mijn geschrijf wakker roept bij stokhanteerders tegen de Gereformeerde Kerken. De heer Bruins moest eigenlijk ook vooral nù deze overigens toch al gemakkelijk te beantwoorden vraag niet doen, omdat, vóór hij ze in het openbaar stelde, ik hem al particulier juist dit vraagje beantwoord heb. Nu hij evenwel tòch nog eens publiek deze reeds particulier beantwoorde vraag stelt, wil ik hem thans nog wel in het openbaar antwoorden (maar het is nu mijn schuld niet meer, als dit onaangenaam klinkt). Welnu dan: ik besprak de brochure van den heer Bruins opzettelijk niet, omdat ik het niet prettig vond, in een paar recensie-regeltjes er een hard oordeel over te vellen. Ik vond de brochure een der slechtst doordachte, beter, een der ondoordachtste uitingen van den laatsten tijd. Nu kon ik twee dingen doen: in een paar regeltjes zeggen: het ding betekent m.i. niets: en dan basta. Ik ken die methode, die bij de ‘uitheemsen’ soms zeer in zwang is. Maar ik houd er niet van: de eer van een gereformeerden broeder, die zo kwaad niet wil, blijkbaar, is mij teer. En veel ‘gevaar’ duchtte ik van die brochure niet. En aan den anderen weg, die in te slaan viel: in een brede weerlegging van de brochure-Bruins had ik geen lust. Ik had mijn mening gezegd; de heer Bruins had daarvan niets afgedaan; ik hield er niet van, in Deventer zaken mij te mengen, en bovendien: ik heb tegenzin in dat gepolemiseer, al doe ik het ook op mijn manier uitvoerig, indien ik meen, dat het nodig is voor hen, die ik zoek in de pers. Dààrom beperkte ik mij tot het strikt-noodzakelijke: wat de heer Bruins rechtstreeks over mij zeide: Bovendien liet ik de proef lezen aan een collega, met de vraag, of het artikel zachtmoedig genoeg was, waarop hij bevestigend antwoordde: Voorzorgsmaatregelen tegen uitbreiding der polemiek dus genoeg, geloof ik. En niettemin - er komt wéér wat. De heer Bruins heeft geantwoord op mijn éne ‘Reformatie’-artikel door een nieuwe brochure: ‘Gefingeerde onderscheidingen’. En het Ned. Chr. Persbureau heeft dat alweer wereldkundig gemaakt. Ik kan er dus niets aan doen, als ik thans weer op de zaak inga, hoe ongaarne ook. Om niet al te zeer te vermoeien, zal ik mijn antwoord over enkele nummers verdelen, niet te veel in één nummer gevende. Ik zal weer trachten, niet meer vuur aan te steken, dan nodig is; wijs elke verantwoordelijkheid voor | |
[pagina 282]
| |
dit nieuwe gepolemiseer af, en verzoek het Ned. Chr. Persbureau (en de bladen, die het aangaat) met dezelfde objectiviteit waarmee van het antwoord van den heer Bruins op één (eerst niet vermeld) ‘Reformatie’-artikel kennis gegeven is, thans ook te berichten, dat ‘De Reformatie’, met ingang van heden, een ‘antwoord’ op het ‘antwoord’ van den heer Bruins begint te geven onder den titel: Genegeerde onderscheidingen. |
|