De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Van onbetaalde rekeningen.Ga naar voetnoot*)Er wordt sedert jaren geklaagd over de wanbetaling der kerk. Velen van haar eigen kinderen hangen het schandbordje, dat haar als wan-betaalster aan de openbare veroordeling prijsgeeft, voor haar deur. Zij spreken van ‘de onbetaalde rekeningen der kerk’. En zij ontdekken telkens nieuwe rekeningen, die nog altijd op betaling wachten. Aanvankelijk werd dit spreekwoord - want tot een spreekwoord is de term reeds afgezakt, met al de gevaren van dien - opgeheven, om den oorsprong van de secten aan te duiden. ‘De secten zijn de onbetaalde rekeningen van de kerk’, zo heette het dan. Het slagwoord was geformuleerd en maakte indruk. ‘De secten zijn de onbetaalde rekeningen der kerk’. Klaar was men. Later werd het spreekwoord - zoals dat met deze ongelukken altijd gaat - ook opgeheven in heel ander verband. Zodra men iets ontdekte, dat goed was, maar dat men, door welke oorzaak dan ook, niet, of niet genoeg, of niet-georganiseerd, aantrof in de publieke, min of meer vaste, gereglementeerde verrichtingen van de kerk als instituut - (we denken b.v. aan de gezelschappen van vroeger, met hun warmte, of zwoelte, of aan de wederzijdse schuldbelijdenis en geestelijke opwekkingen in hedendaagse house-parties, Buchmannbeweging) - stond men klaar met het bekende spreekwoord over de onbetaalde rekeningen der kerk. Wat is hiervan te denken? Het is allereerst goed, op te merken dat het spreekwoord, ook nu, zo bijster goedkoop is. Het lijkt zo duidelijk, maar het is doorgaans zo vreselijk onduidelijk. Het lijkt zo puntig, maar het is zo stomp. Ook dit spreekwoord ‘in Israël’. ‘DE secten’. Welke secten? Wat zijn secten? Een vraag die te meer klemt, als men tegenover de secten denkt aan ‘de kerk’. ‘DE onbetaalde rekeningen’. Welke rekeningen? Heeft de kerk geen andere dan die, waarvoor de secte een naam bedacht, een formulering gevonden heeft? Armzalige, wanbetalende secte, die zóveel eer aan de gesmade kerk geeft! Armzalige, wanbetalende kerk, die | |
[pagina 243]
| |
zóveel onzin van zichzelf gelooft. De kerk, die zichzelf kent, zal weten, dagelijks in gebreke te blijven ‘in velen’. ‘De onbetaalde rekeningen DER kerk’. Van welke kerk? De kerk als organisme? Meent de geachte spreker, die het schandbordje aan de kerkdeur spijkert, dat de secten niet tot de kerk als organisme te rekenen zijn? Indien ja, laat het hem dan maar even zeggen; het kon de secte nog eens tot verootmoediging brengen zózeer, dat ze begint, haar rekeningen te betalen bij God en bij de kerk. Of heeft hij soms het oog op de kerk als instituut? Zo ja, welk instituut? Want er zijn secten, die zich ook als instituut beschouwen, en daarmee tevens als aequivalent van een kerkinstituut. Men kan vragen, en nog eens vragen. En dat maar-blijven-vragen-kunnen bewijst reeds, dat men dezen keer niet overduidelijk is in de spreekwoordenmakende, en daarin nog te weinig ‘spreekwoordelijke’, ‘gemeente’. En nu is het vervolgens goed, te constateren, dat àl die onduidelijkheid en onnauwkeurigheid, en al die tegenover den Geest der profetie, die aan de kerk gegeven is (volgens den bijbel) toch eigenlijk wan-betalende vaagheid-van-uitdrukking zich als het ware òpzuigt en vàst-zet in dat éne lid van het spreekwoord, dat daar rept van die ‘onbetaalde rekeningen’. Want we komen, als we dáár aan denken, meteen aan ons onderwerp van heden. Men zegt: de secten zijn de onbetaalde rekeningen der kerk. En men bedoelt natuurlijk: ze zijn de rekeningen, die de kerk niet betaald heeft, en die ze toch had moeten betalen. Betalen dan, vermoedelijk, aan God. Maar natuurlijk is dat fraseologie en meer niet. Secten zijn geen rekeningen. Rekeningen zijn......nu ja, men kan daarvoor een term zoeken, en over dien term weer twisten. In elk geval echter is duidelijk: secten zijn geen rekeningen. Men zal dan ook wel zo ongeveer dat bedoelen: secten zijn in haar bestaan een bewijs, dat de kerk als instituut te kort geschoten is in haar roeping tegenover God, dat zij een dankoffer, hetwelk zij aan God den Heere en haar Koning Christus te betalen had, niet betaald heeft. En de mensen, die later in de secte zijn saamgebracht, die hadden juist zo'n behoefte aan dat éne, dat ‘de kerk’ niet aan den Heere God betaalde. En toen heeft zij zich maar afgezonderd, om......, om...... Ja, ja, nu verder, als-'t-u-blieft, om...... | |
[pagina 244]
| |
Om wat? Om wàt? Om datgene wat ‘de kerk als instituut’ niet betaalde aan den Heere God? Dat is immers de ene mogelijkheid? Of - om datgene wat ‘de kerk als instituut’ niet in den vorm van godsdienstige verrichting aan God betaalde, zelf als zodanig ter hand te nemen, wijl het de behoeften bevredigde der zielen en dus - om zichzelf meteen te betalen? Want dat is immers de andere mogelijkheid? Laat ons toetreden, en zien, wat in elk van die gevallen de zaak is.
* * *
Daar is de eerste mogelijkheid: de secten proberen God te betalen, wat de kerk niet aan den levenden God betaalt. Gezegende secten! Gezegende secten?? O neen, wanbetalende secten! De secten worden nu opeens de wanbetalers tegenover God, als Heere van de kerk. Want de secten zijn nu eenmaal van de kerk uitgegaan. Het woord ‘secte’ moge moeilijk te ontleden zijn, in zijn historische betekenis vooral, maar zeker is toch wel, dat de later in secteverband georganiseerden aanvankelijk rechtstreeks zich hebben moeten uitspreken tegenover de kerk, en hun houding tegenover haar hebben moeten bepalen. De kerk is er nu eenmaal vóór de secte, de naam van deze wordt gegeven onder het aspect en onder vooropstelling van den naam van gene. Indien nu vaststaat, dat de kerk, en dat het institueren-van-de-kerk een plicht is voor een mensenkind, indien dus het institueren-van-de-kerk een betaling is, die wij aan God verschuldigd zijn, dan is het niet-institueren, of het loslaten-van-het-institueren niets ander dan wanbetaling van de secte tegenover God als Heer van de kerk. De secte ontstaat daar, waar een groep wanbetalers zich organiseert tot het niet-betalen aan God van een bepaalde ‘rekening’, die Hij te vorderen heeft. De secten zijn dus de nietbetalers van de rekeningen Gods. Ze zijn, ten aanzien van dat éne punt, de niet-betalers van de rekeningen, die de kerk wèl betaalt. Maar, zal men zeggen: het gaat niet over dat institueren van de kerk alleen. Sommigen zullen zelfs dat institueren zelf niet eens tot plicht, dien men betalen moet, willen rekenen, maar we zullen nu maar aannemen, dat Gereformeerden deze aperte afwijking van hun belijdenis allen verfoeien; volgens haar immers is ieder schuldig, zich | |
[pagina 245]
| |
bij de ware kerk te voegen, heeft dus de kerk onbetaalde rekeningen in getallen te incasseren van de secten. Maar zij, die het hierin met ons eens zijn, als goed-Gereformeerden, zullen misschien zeggen: nu ja, maar, àfgedacht van het institueringsvraagstuk, er is toch zoveel, dat de kerk aan God te betalen heeft? Ze heeft Hem te betalen het dankoffer ener schuldbelijdenis, het dankoffer ener hartelijke congregatie der gelovigen, het dankoffer van een actuele bediening van het ambt der gelovigen, en zo heel veel meer. En nu gebeurt het vaak, zo zal men dan verder betogen, dat ‘de kerk als instituut’ daarin te kort schiet, en dat nu de secten uit reactie daartegen, dezen plicht der betaling aan God gaan vervullen, om zich daarin van de kerk te onderscheiden, of zich daarin vrij te maken van de zonde der niet-betaling-op-dit-punt aan God. Maar ook zó is men niet klaar. Immers: stel het geval dat de later in de secte zich groeperende gelovigen alles hebben gedaan, wat in hun macht was, om ‘de kerk’ op te wekken tot betaling aan God, en stel dan even verder, dat de kerk de oren toestopte voor die zuivere prediking en de predikers van haar betalingsplicht excommuniceerde, dan is, althans in haar aanvangsgeschiedenis, de z.g. secte helemaal geen secte. Dan zet zij het leven der kerk in zichzelf voort. Dan heeft zij de rekening inzake het institueren niet onbetaald gelaten, voorzover het aan haar lag. M.a.w. het spreekwoord past hier niet, het heeft hier geen zin. Doch stel eens het andere geval, dat de ‘secte’, of wat zo heet, zelf de aansprakelijkheid draagt, of op den duur gáát dragen, voor het niet-voorhouden, of het niet-voldoende-voorhouden van dien énen, bepaalden betalingsplicht aan God, die op de kerk rust, stel dus, dat de secte, of wat zo heet, aanvankelijk, of in haar latere geschiedenis, niet alles heeft gedaan, wat zij kón doen om de kerk tot betaling-op-dat-éne-bepaalde-punt te brengen, dan is die secte evenzeer wan-betalend tegenover God den Heere als ‘de kerk’. Want het is een plicht, dien allen God te betalen hebben, dat wij ‘elkander vermanen van het goede’. Betaling van dien plicht is onderling meer ‘kerkformatie’. Zó heet, afgedacht van andere namen, dat gezonde werk bij God. Een onbetaalde rekening niet meer presenteren bij een wanbetaler, dat is ook wanbetaling tegenover God. Als er een secte is, dan zijn er twee mogelijkheden: de kerk heeft niet betaald en óók de secte bleef in gebreke, òf de secte bleef alleen in gebreke. Dat de kerk wanbetaalde is mógelijk; dat de secte Gods rekeningen Hem onbetaald teruggaf, dàt is zéker. | |
[pagina 246]
| |
Doch we spraken nog van een tweede mogelijkheid: dat n.l. de secten eigenlijk daarom de kerk den rug toekeren, wijl zij de bepaalde ‘betaling’, die zij in tegenstelling met de kerk aan God den Heere doen willen, zien, en ‘voelen’ als een bevrediging van eigen ‘godsdienstige behoeften’. In zùlk een geval stèlt men de kwestie van al-of-niet-betàlen door mensen aan God. Doch men bedoelt heimelijk: een niet-betalen-van-mensen-aan-mensen. Men ‘mist’ ergens wat men als godsdienstige natuur zo ‘graag’ heeft, wat zo ‘ligt’ in eigen lijn, wat zo bizonder strookt met eigen religieuze ‘behoefte’. En nu zoekt die behoefte zich te bevredigen o.m. door eigen organisatie. Maar ook zó is de secte de grootste wanbetaalster. Wie heeft het recht te ontkennen, dat in de kerk de betaling aan God tevens is, en automatisch is: de uitkering van de gelovigen aan elkander van wat hun goed, en nuttig is? Niemand heeft dat recht. We geven dat onmiddellijk toe. Maar we leggen er dadelijk ook den vollen nadruk op, dat ieder, die een betaling-aan-God practisch of theoretisch beziet onder het aspect van communicatie-verkeer-van-gelovigen-tot-gelovigen, dus van betaling aan zichzelf, daarmee in den grond goddeloos ‘rekent’, daardoor zelf de valse rentmeester is, die, rekeningen schrijvende voor God den Heere, zijn eigen voordeel zoekt, en daartoe Gods rekeningen vervalst, ze tot zijn eigen zaakjes makende, en op die manier de grote knoeier en wanbetaler is bij God.
* * *
Hoe we het wenden of keren - tot nu toe bleek dat hele spreekwoord over de secten als onbetaalde rekeningen der kerk gedacht buiten de gereformeerde grondgedachten om, of daarvan een aperte verloochening. De secten, die zijn de wanbetalers. Aan haar deur moest het bordje hangen. Eerst dàn kan men gaan praten over de rekeningen, die ‘de kerk’ niet betaalt. Dat laatste hopen wij de volgende week in een slotartikel te doen. |
|