De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
‘Voor’ en ‘tegen’. (IV.)Ga naar voetnoot*)Men leze maar eens kalm, vooral kalm (!) Luc. 11:21. Beëlzebub zit eerst op zijn kasteel, er is geen vijand in de buurt, geen mens komt hem bevechten, ‘binden’ (Matth. 12:30). En, zoals het in zulke tijden gaat, de boeren, die om dat kasteel van dien roofridder wonen, mogen grommen, of slapen, of kruipen, of onverschillig doen, een crisis is er niet, alles gaat zijn gang, scherpe aftekening is er niet. Ja zeker, er is nog wel degelijk een in-of-buiten-'t rijk-zijn, een ‘alles’ of-‘niets’-hebben in het ‘hart’, er is wel degelijk verkiezing en verwerping, maar daarover handelt de tekst niet. Het publieke optreden wordt bezien. Vandaar de openbaarwording straks, van den anderen kant: op zekeren dag (Christus kwam in een bepaald punt des tijds, Hij komt niet door langzame evolutie) verschijnt daar ineens een gewapend man. Hij komt met een leger (de discipelen) naar dat kasteel van dien roofridder, Beëlzebub, toe; de strijd zal beginnen. Nu moeten al de boeren in de buurt partij kiezen. Wie niet een hooivork grijpt, of een zoon beschikbaar stelt, of het leger proviand en inkwartiering bezorgt, wie dus niet ‘met’ den aanval op ‘Beëlzebubs veste’ meedoet, die werkt practisch tegen. Die hindert en wordt straks door de andere partij toch gedwongen tot kleur-bekennen. Hij werkt echter dadelijk reeds in het ‘nadeel’ van het ‘offensief’ (daarop komt het aan) van den held, die het roofnest uitroeien wil, en hij hèlpt het monster, dien roofridder, in diens mishandeling van de daar boven wederrechtelijk gevangen gehouden broeders van de bevolking rondom 't kasteel (de schapen, die de goede Strijder, wijl Hij Goede Herder is, door strijd bevrijden, en dus vergaderen wil). Die dus in de hitte van den strijd niet meedoet, die werkt tegen; als er een crisis is, ‘doet’ ieder wat; precies zoals nu nog bij de stembus. Het gehele verhaal wordt nog duidelijker, als men weet, dat het (vooral in Matth. 12) hier met zóveel woorden gaat over de vraag van het exorcisme, de duivel-banning. Ook de farizeeërs deden daaraan mee (Matth. 12:27); zij schijnen dus eveneens den roofridder te bekampen. Maar nu komt Jezus met een àndere strijdwijze, en een ànder doel; Zijn strijd gaat (anders dan die der farizeeërs) niet | |
[pagina 221]
| |
slechts tegen de ziekte, maar éérst tegen de zonde; niet om enkele zieke (bezeten) individuen, doch om het gelovig bestaan der kudde Israëls bekommert Hij zich; niet eigen ‘voordeel’ beoogt Hij daarbij, doch Hij geeft zich als Messias. Daarom zullen die farizeeërs partij moeten kiezen; want als zij hun ‘bedrijf’ van duivelbanning blijven uitoefenen met bewuste verwerping van Christus' krijgsmethode en -doel, dan zullen zij toch de arme schapen daadwerkelijk helpen verstrooien; immers: een strijd tegen het kwaad enkel als ziekte, laat de zonde bestaan; en de zonde, het ongeloof, het niet-messiaanse Israëlietendom, dàt verstrooit toch de kudde. Het ‘eind’ van ‘dit geslacht’ zal dan ook onder farizeeuwse leiding zijn zevenmaal erger dan het begin; de duivel-roofridder komt, als men Christus niet in Jezus eert, niet met hem mee-werkt, toch terug met zeven-voudige versterking (Matth. 12:45). In dezen nauwen samenhang alleen kan men den inhoud van Jezus' op bepaalden datum en in bepaalde omstandigheden gesproken woord verstaan en de algemene gedachte, die in die bepaalde uitspraak den zin logischen inhoud waarborgt, verstaan.Ga naar voetnoot1) En zó wordt ook die andere reeks verstaanbaar: wie na kennismaking niet gelijk de farizeeërs ‘tegen’ ‘ons’ (twee maal meervoud en in deze reeks alleen meervoud) is, die is ‘in ons voordeel’. Evenals de voorgaande reeks slechts het uitwendig-zichtbare optreden betrof - natuurlijk met waarschuwing tot een ieder, om voor zichzelf toe te zien, dat zijn innerlijk met zijn uiterlijk zou overeenstemmen, maar daar gaat het nu niet om -, zo is het ook in deze tweede reeks, die de keerzijde van den penning doet zien, en meteen het opschrift aan die keerzijde helpt vertolken. Ook in Luc. 9:50 en Marc. 9:40 gaat het over dat aanrukkend leger van Jezus (in elk leger kunnen soldaten zijn, die later deserteren, denk aan Judas; maar vandaag vechten ze mee). Er was een man, die zich had gemengd onder de practische exorcisten. Die man had blijkbaar van Jezus gehoord, want hij gebruikte publiek Jezus' naam (wondergeloof, om dien onvolledigen, niet steeds typerenden naam nog maar eens te gebruiken). | |
[pagina 222]
| |
Maar hij sloot zich (nog) niet aan bij den kring, die met Jezus van stad tot stad trok. Nu wil Johannes, dat Jezus den man zal dwingen, zich aan te sluiten, of ànders hem verbieden zal, den naam van Jezus te noemen. ‘Verhinderen’, staat er. Dàt weigert de Heiland. Laat men bedenken, dat die man de grote beweging in elk geval practisch steunt; afgedacht van zijn eigen ‘hart’. Hij maakt Jezus' naam bekend, roept dus indirect ieder op, zich over Jezus te beraden, partij te kiezen; en dàt reeds is in het ‘voordeel’ van de zaak, welke Jezus voorstaat. |
|