De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Voor’ en ‘tegen’. (V. Slot)Ga naar voetnoot*)Men moet eigenlijk zijn hoofd schudden over het misbruik, dat van die woorden gemaakt is. Onlangs las ik van een christelijk-gereformeerden voorganger (die dus het samen-leven met ons weigert in het kerkelijke, d.w.z. op dàt terrein, waar het ‘'t meest erop aankomt’, waar de druk het sterkst, de spanning het hevigst is). Hij had in ander opzicht echter enkele (misschien uit ‘verdringingscomplexen psychologisch verstaanbare) aspiraties voor ‘samenwerking’ op ‘ander terrein’ (sommigen kunnen de wereld zo aardig in stukken knippen en zijn zo bijster knap in het uit-elkaar-houden van terreinen, die in de practijk elkaar altijd raken); en zei nu heel gemoedelijk: wees toch zo onverdraagzaam niet, want Jezus zei: niet verhinderen. Toepassing: leve de interkerkelijke samenwerking! Ik heb toen in een ander blad - het ging tegen de gereformeerden - geantwoord: u moet dat tot de politieke groep van Ds Kersten zeggen, want déze kring wil immers art. 36 der geloofsbelijdenis in oude redactie toegepast zien (al weten we nooit, hoe). Maar wie wil onder óns met geweld iemand ‘verhinderen’, iemand, die ‘onder een deksel’ of ‘zonder’ met ‘ons’ op te trekken, Jezus' naam gebruikt? Bovendien: als de Heiland van dien man zegt, dat hij, als hij vandaag Jezus' naam publiek gebruikt, vast en zeker niet - als was het alleen maar terwille van zijn eigen mensen - kort daarop op farizeeuwse manier kwaad van Jezus zeggen kan, nu, - dan is dat zo'n aanbeveling niet...... Niet-kwaad-kunnen-zeggen. Dat is enkel negatief en het betekent niet eens een niet-kwaad-willen-zeggen, in het hart. Moet men nu | |
[pagina 223]
| |
met zulke mensen positief samenwerken? Maar Jezus laat die samenwerkings-gedachte juist los. Johannes drong erop aan, maar Jezus zegt: ophouden daarmee. En laat men nu ook niet zeggen op vergaderingen etc.: alle kerken zijn dus ‘even goed’, en ‘het komt er niet op aan, waar je bent, als je maar......enz.’ en ‘er zal in den hemel niet naar gevraagd worden’; - want Christus heeft van dien exorcist-op-zijn-eentje volstrekt geen goedkeuring gegeven; Hij heeft hem alleen laten staan, de man maakte geen ‘kerk’ trouwens, en de Heiland heeft alleen negatief gesproken, dat hij niet-haastig-kwaad-zou-kunnen-spreken. Als dàt de ‘ere’ van een ‘kerk’ of ‘actie’ moet zijn, staat het er treurig voor. Heeft Christus soms niet méér gezegd? Heeft Hij de bergrede niet gesproken, ieder daarin verplichtend voor zichzelf en in zijn situatie te komen tot de uiterste spanning van gehoorzaamheid, niets toevallig of neutraal latende?
* * *
Ik hoop hiermee mijn vrager tevreden te hebben gesteld. Wat zijn vraag betreft, of het niet ‘wreed’ is, al die mensen, die ‘niet-tegen-zijn’ te beschouwen als ‘verloren’, hij zal verstaan, dat de tekst daarover niet handelt, doch over ‘de toekomstige roeping der discipelen’ (van Leeuwen), in hun naar buiten tredende werk. Op dien arbeid naar buiten legt Christus het volle accent. Zo gaat de ‘toepassing’ dezen keer tenslotte precies den anderen kant uit, dan waar velen ze zoeken. Christus zegt ons enerzijds, dat wat iemand naar buiten doet zien, nog lang niet steeds zijn ‘binnenste’ getrouw openbaart. Hij komt echter anderzijds òns eigen en ons àller geweten belasten met de zware gedachte van verantwoordelijkheid, om in dat werk naar buiten te aanvaarden den vollen eis der gehoorzaamheid, omdat - nadat de tegenstellingen scherp gesteld zijn - wie niet positief mee vergadert, tenslotte helpt verstrooien, en aan den anderen kant er een heilige ironie ligt in 't objectieve feit, dat wie niet positief tegen kiest, maar ook niet positief mee-doet, wel zijns ondanks gebruikt wordt tot den dienst van het koninkrijk, doch zelf daarin geenszins gerechtvaardigd wordt (wij vermogen niets tegen, maar voor de waarheid; ook Noach's tegenstanders bouwen de ark). Elk ja, en elk neen, elke keuze van blijven of heengaan, elke aansluiting en elk isolement stelt gelijke verantwoordelijkheid. Daarom zet de besproken tekstenreeks ons àllen aan het even zware werk; vraagt in het werk óók van kerkvergadering | |
[pagina 224]
| |
uiterste consequentie, want onze daad doet altijd wat, juist bij onze omgeving, en geeft niemand voor zijn consciëntie een vrijbrief om op zijn lauweren te rusten en niet verder te zwoegen voor de kerkkwestie. Zo moet, in plaats van een valse lijdelijkheid onze publieke ‘keus’-van-een-‘kerk’ de sterkste inspanning en zelf-binding aan de wet der gehoorzaamheid achter zich hebben. En als mijn correspondent in een omgeving woont, waar velen ‘niet tegen’, maar ook niet ‘vóór’ zijn, dan preekt de tekst - en wat geluk is dat - geen enkele noodzaak, om ‘curieus’ (Calvijn) te vragen, of er velen dan wel weinigen behouden worden, doch stelt hèm ginds, en òns hier, voor den eenvoudigen plicht, om dat éne ding te doen: de kwestie scherp stellen, de mensen te plaatsen voor de keus, en dan niet te leren inslapen bij een bleke neutraliteit of slappe probleemstelling, doch met ijzeren consequentie te zeggen, dat àlles nu eenmaal erop áánkomt. Dan zal mijn correspondent ginds, en dan zullen wij hier, wel mensen tegen ‘ons’ krijgen (‘wie met Jezus niet vergaderen’) en aan den anderen kant zal God hem en ons arbeidsmogelijkheid laten, omdat velen toch blijven luisteren, ook al krijgen wij hen niet dadelijk helemaal mee (die ‘tegen ons niet zijn’), en zó blijft er werk tot den jongsten dag. En dát is dan tevens het werk ‘van’ den jongsten dag; want de tegenstellingen markeren (iets anders dan ze eigenwillig máken), dat is bij uitstek ‘eschatologisch’ werken; het is: den kalender bijhouden van het messiaanse werk, dat nog altijd aan den gang is, omdat de Vernederde thans de Verhoogde is, gister en heden dezelfde in het uitrichten van het éne werk, dat God Hem en ‘ons’ op de handen zette. |
|