De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Voor’ en ‘tegen’. (III.)Ga naar voetnoot*)Slotsom van dit alles is nu m.i., dat wij zó mogen interpreteren: wie niet meedoet met Mijn zendingswerk, die werkt feitelijk in het nadeel daarvan. Immers, de boodschap heeft haast; de crisis komt, Israël wordt topzwaar, het moet tot beslissing komen, ten aanzien van het Messiasbeeld. Wie daarom niet meedoet aan het openen van de ogen, aan het scherp en zuiver stellen van de kwestie, aan den heilzamen dwang, om tussen ‘ja’ en ‘neen’ nu toch eens te kiezen, wel, die werkt tégen. Die houdt het Rijk maar op, die werkt het doorbreken van de crisis (Joh. 12:31) maar tegen. Al is hij nóg zo verdraagzaam, | |
[pagina 219]
| |
en zo coulant, hij is een sta-in-den-weg. Judas heeft inderdaad meegehólpen, om de kwestie te stellen, de crisis te verhaasten, hij is tenslotte zelf door de crisis geweldig aangepakt. Hij was tegen den geopenbaarden Christus, maar hij was toch ‘mét Jezus’. Hij heeft het rijk dus effectief gediend, al bleek het dan later geschied te zijn in definitieve zelf-handhaving. Maar de bourgeois satisfait, die het nazareense ‘geval’ ‘eens’ ‘aankijkt’, die werkt tégen. En zó wordt ons de bedoeling doorzichtig van die eerste teksten-reeks: wie niet ‘met’ Mij is, die is tegen Mij, en die niet ‘met’ Mij, in Mijn gezelschap als leerling opgenomen, bezig is met, deelneemt aan, het (messiaanse) werk van de bij-een-brenging der (verstrooide) schapen van het huis van Israël welnu, die belemmert dat werk van de bijeenbrenging der kudde, het werk van den goeden Herder, en helpt dus practisch mee aan het door Satan gewilde uit elkaar jagen van de kudde, die immers in Israël reeds aan het uiteenvallen toegekomen was. Met andere woorden, hij wordt zelf aansprakelijk voor de dóórwerking van het ontbindingsproces in het volksleven; niet voor de opkomst, wèl voor het verloop ervan, zodra hij maar met de verschijning van Jezus van Nazareth te doen gekregen heeft en gedwongen is, door diens optreden, kleur te bekennen. Op dit laatste tekstelement leggen wij dan ook nadruk. Zowel uit Lucas 11:23, als uit Matth. 12:30 blijkt, dat het daarom te doen is, en dat ook de betekenis der woorden daardoor bepaald wordt. In beide teksten gaat onmiddellijk vooraf het beeld van een burchtheer, die tot een tweestrijd gedwongen wordt, en daarbij verslagen wordt. Dit is niet te vergeten: men moet Jezus' woorden niet uit hun verband rukken; zij zijn altijd gedateerd, en geen mens heeft het recht, die datums af te krabben van de berichten. Zo ook hier. Jezus' woord geldt heel bepaald van den tijd, waarin door Zijn openlijk optreden de crisis verscherpt wordt. Er zijn tijden, zegt Hij, waarin alles blijft bij het oude: als n.l. de sterke burchtheer, welgewapend, zijn kasteel, met wat er in is, ‘bewaart’. Satan, liever gezegd: Beëlzebub (heer der woning, burchtheer) is hier bedoeld. Er zijn dus tijden, waarin op Satans rijk geen offensief geopend wordt;......dàn is de dwang om partij te kiezen er niet, en dàn wordt een woord als van onzen tekst niet gesproken; immers, dit woord is geen algemeen bevel, doch constateert een feit; en dat is héél wat anders; het raakt ook niet de ‘wereld van het hart’, dat mysterieuze meditatie-ding, maar dood-nuchter het publieke optreden. |
|