De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Voor’ en ‘tegen’. (II.)Ga naar voetnoot*)Nu kom ik toe aan vraag b: is in de geciteerde teksten wel inderdaad sprake van een besliste of beslissende keuze? Ik meen: dat de teksten daarmee niets te maken hebben. Nog duidelijker: dat zij met de vraag van wedergeboorte of waarachtige bekering niets te maken hebben. Ik wijs er al dadelijk op, dat de in den brief geciteerde uitspraak: ‘wie dan niet tegen Hem (God) is, die is vóór Hem’, of de andere: ‘Zij zijn niet tegen Hem, dus vóór Hem’, nergens in den bijbel staat. Laat ons eens zien. 1. De naam ‘God’, staat in den tekst niet. Zelfs de naam ‘Christus’ ontbreekt. Hier spreekt telkens Jezus de Nazarener. En dat maakt een groot verschil. Want Jezus Christus is wel God, doch Hij is tevens waarachtig mens. En hier spreekt Hij als Messias, in zijn historisch optreden onder zijn volk, in zijn eerste periode. Dat optreden brengt onder de mensen beroering en schifting. Er zijn er, die in Jezus, den Nazarener, den Messias erkennen. Anderen doen dit niet, of nog niet. De een spreekt dus ‘vóór’, de ander ‘tegen’. De één loopt ‘met’ Jezus van Nazareth, de ander weigert dat, want hij verklaart zich ‘tegen’ dien Jezus. Maar is dat nu besliste keuze? Een beslissende keus? Wees nuchter: toen Christus deze woorden sprak, was Judas nog altijd een vóór-stemmer. Hij zei en meende positief: Jezus van Nazareth is de Messias. In die overtuiging preekte hij, deed wonderen, wierp ook duivelen uit. Hij was dus vóór, op dat ogenblik. Later evenwel was hij tegen. Dit neemt niets weg van zijn ogenblikkelijk vóór-zijn: want hij was ‘mèt’ Jezus, en ‘vergaderde’ dan ook met Hem, hij vergaderde inderdaad de kudde, bracht velen toe. Toch ontbrak de beslissende keuze van het hart, waarvan de uitgangen des levens zijn, vóór God, des God des Woords. Men moet den ‘historischen Jezus’ wel niet scheiden, doch | |
[pagina 215]
| |
niettemin altijd onderscheiden van den eeuwigen God. En het vóór of tegen den ‘historischen Jezus’ zijn, dat kan - denk aan Judas - gevolg zijn van misverstand. Het kan ook - denk aan de andere discipelen - vrucht van geloof zijn. 2. Helderder wordt de kijk op deze eenvoudige werkelijkheid nog, als men let op het meervoud: ons: Mijn briefschrijver en ettelijke mensen met hem citeren steeds: wie tegen mij niet is, die is vóór mij. Tweemaal enkelvoud. Maar er stáát: meervoud: ons. Bedoeld zijn dus de officiële kring van Jezus en zijn volgelingen, zó als die kring zichtbaar zich vertoonde in een voor ieder te tellen gezelschap. Onder die ‘ons’ is - men moet niet knoeien - óók Judas begrepen. Als Judas ergens preekte in Jezus' naam, waren er mensen, die voor dien nieuwen preker-zendeling-wonderdoener waren; en anderen zeiden: niet van gediend. 3. Weer duidelijker wordt alles, wanneer men er op let, dat de uitdrukking ‘vóór ons’ wordt afgewisseld met de andere: ‘mèt mij’. Nu zal men mij tegenwerpen: hier vervalt uw opmerking van zoeven, toen op dat meervoud (‘ons’) zo sterke nadruk werd gelegd; want hier is toch maar het enkelvoud gebruikt (met mij)! Toch handhaaf ik hetgeen gezegd werd; immers: men moet ook letten op de wisseling van vóór en mèt. Ik kan in mijn hart vóór iemand zijn, dien ik nooit gezien, nooit persoonlijk ontmoet heb. Dan ben ik wel ‘voor’ hem, doch niet ‘mèt’ hem. Zodra ik evenwel ‘mèt’ iemand ga, vormen we een......gezelschap. Dan ‘trekken we samen op’, en doen dat nu, ook al zou later tussen ons beiden een breuk geslagen worden. Iemand, die op een gegeven moment ‘tegen Jezus’ was, zou desgevraagd, natuurlijk weigeren, publiek ‘mèt Hem’ te gaan; hij sloot zich dan niet bij diens gezelschap aan. Maar zó was hij dus tegelijk ‘tegen ons’ - tegen het officiëel gevormde gezelschap. 4. De gedachte, dat men onder de woorden ‘voor’ en ‘tegen’ zou moeten verstaan een beslissende levenskeus, of een voor eeuwig staan binnen, dan wel buiten den cirkel der verkiezing Gods, vervalt absoluut, als men maar eens nuchter zich afvraagt: wie worden in het Nieuwe Testament zoal gezegd ‘met Jezus’, den historischen Jezus, te zijn? Het antwoord is gemakkelijk. Uit vergelijking van Marc. 3:14, Joh. 15:27, Matth. 26:51 blijkt, dat van de 12 discipelen zonder onderscheid (Judas inbegrepen) gezegd wordt, dat ze ‘met Jezus’ waren. ‘Met’ een rabbi, een leermeester, te zijn, was een vaste uitdrukking voor: in het gezelschap van dien meester zijn, Matth. 26:71, | |
[pagina 216]
| |
Luc. 22:59, Joh. 18:26. Er waren soms wel mensen, die Jezus als Christus liefhadden, en toch niet de kans hadden of kregen, ‘met’ Hem te zijn, maar bij wie de wil gold voor de daad; die dus, geestelijk genomen, toch Zijn discipelen wilden wezen, b.v. Marcus 5:18. Zulk een ‘met iemand zijn’ kan betekenen: een publieke uitspraak doen ten gunste van iemands optreden of leer; zo is Jezus ‘met’ Johannes, Joh. 3:26. Ja, nog ruimer en algemener kan de uitdrukking worden opgevat: ‘met’ Jezus toch waren heel wat mensen, die later Hem loslieten of hielpen verwerpen; de ‘schare’ was met Hem, Joh. 12:17; en de schare, enfin, die is - de schare. ‘Mèt iemand’ zijn in het algemeen de mensen, die hem begeleiden, en in zijn publieke werk, al of niet met het rechte inzicht, de behulpzame hand bieden; zo heeft David van zulke mensen Matth. 12:4, Marc. 2:25, Luc. 6:3 en Paulus Hand. 20:34, Titus 3:15; men zou dan ook Demas dien naam (met P.) kunnen geven, en tevens den man, met wien David ‘brood at’, maar die ‘de verzenen tegen hem grotelijks heeft verheven’. 5. Tenslotte wijkt heel die suggestieve aanwending van de bekende tekstenreeks, gelijk wij die plegen te horen, als men maar eens op gelijke manier zich afvraagt: wat betekent nu eigenlijk ‘tegen’, en wat ‘voor’ in dit verband? Indien eens ‘tegen’ niet meer inhield dan: ‘in het nadeel van’, en ‘voor’ niet meer (en niet minder) dan: in het voordeel van (zoals b.v. een ‘bij ongeluk’ op een bepaalden candidaat uitgebrachte stem in diens ‘voordeel’ is, zonder dat evenwel de stemmer in zijn hart aan dien candidaat ‘verbonden’, of zelfs maar in partij-verband ‘met’ hem is), wat doen?? Maar laat ons die vraag nog afzonderlijk onder de ogen zien, om dan conclusie te trekken. * * *
Wij stelden dus de vraag: wat is in onze tekstenreeks bedoeld met: ‘tegen’ en wat met ‘voor’? Kon ‘tegen’ misschien niet meer willen zeggen dan ‘in het nadeel van’ en ‘voor’ niet meer dan ‘in het voordeel van’? Indien dit juist zou blijken, dan vervalt de probleemstelling, die den schrijver van den brief zoveel moeite bezorgd heeft, geheel en al; dat is duidelijk. Welnu - ik geloof inderdaad, dat we hier den sleutel ter verklaring moeten zoeken. Reeds heb ik gewezen op de betekenis, die ‘met’ (in de verbinding ‘met iemand zijn’) in het Grieks van het Nieuwe Testament heeft. | |
[pagina 217]
| |
Zoeken we op dezelfde manier eens voorbeelden uit het Griekse Nieuwe Testament van het gebruik van ‘tegen’ en van ‘voor’. a) Inzake ‘tegen’ (of ‘tegen’ iemand of iets of een groep van mensen zijn) valt te wijzen op een uitspraak, die ons dadelijk interesseert, omdat er dezelfde twee voorzetsels in gebruikt worden, als hier (‘voor’ en ‘tegen’): n.l. 2 Cor. 13:8: Wij vermogen niets tegen de waarheid, maar voor de waarheid. Hier is alleen bedoeld dat wij den loop der waarheid niet kunnen tegenhouden, remmen, ook al zouden wij dat bedoelen; integendeel: de waarheid zal zich altijd rechtvaardigen; wij kunnen niet anders zijn dan instrumenten, waaraan zij haar kracht, desnoods tegen onzen wil, demonstreert. (Denk eens aan Bileam). ‘Tegen betekent: ‘ten nadele van’, ‘voor’: ‘ten voordele van’. En de kwestie van iemands ‘keus’ of ‘hart’, zelfs van den indruk, dien hij op anderen maakt, blijft buiten beschouwing (vgl. vers 7). Meer van zulke uitspraken zijn er. B.v. Rom. 8:31: zo God vóór ons is (weer hetzelfde voorzetsel), wie zal ‘tegen ons zijn’? Natuurlijk zijn er velen, die in hun ‘hart’ wel degelijk tegen ons zijn; ja - dat wij God ‘vóór ons’ durven noemen, zal vele vijandige gedachten openbaar maken. Toch is niemand tegen ons, d.w.z.: niemand zal ons kunnen beschadigen, in ons wezenlijk nadeel werken......Weer is de ‘besliste keuze’ buiten beschouwing gebleven hier. Zo is het ook in Marcus 14:55: de Overpriesters en het Sanhedrin zoeken (een tijdlang achtereen, blijkens den tekst, m.a.w. ze zoeken zonder ogenblikkelijke vertering door ‘hartstocht’, alleen als diplomaten), getuigenis tegen Jezus, getuigenis in Zijn nadeel, à charge (vgl. Matth. 26:59, Marcus 14:55, 56). Hoe bitter weinig de gezindheid van het hart soms in rekening gebracht wordt in dit nieuw-testamentisch ‘tegen zijn’, en hoe sterk de aandacht soms geconcentreerd wordt alleen op het resultaat van iemands openlijk optreden, blijkt wel zeer sprekend uit 1 Cor. 15:15. De Staten-vertaling heeft hier het woord ‘tegen’ weggewerkt; doch het Grieks zegt zeer levendig: (als Christus niet opgestaan is) dan worden wij bevonden valse getuigen, want wij getuigden dan tegen God (in) dat Hij Christus opwekte, dien Hij (dan tóch feitelijk) niet opwekte, indien althans de doden (in het algemeen) niet opgewekt worden (gelijk beweerd wordt). Hier stelt Paulus dus de mogelijkheid, dat iemand heel ‘mooie’ dingen zegt van God, bepaald lofzingende dingen, met de beste bedoelingen; maar ja, als het niet waar is, dan is het toch maar tegen God in; het resultaat wordt hier weer | |
[pagina 218]
| |
gezien, los van de subjectieve bedoeling. (Vergelijk voorts nog Joh. 19:11, Hand. 21:28 en 25:3.) b) En nu het woordje ‘voor’. In den grondtekst staat iets, dat zoveel zeggen wil als: in het voordeel van, in het belang van, ten gunste van. Wie dus vóór iemand is, handelt daarmee in diens voordeel, begunstigt hem in zijn werk, helpt hem vooruit, staat practisch aan zijn kant. Laat weer enkele voorbeelden spreken: Reeds wezen we op Rom. 8:31. Ook op 2 Cor. 13:8. Daarnaast valt te noemen: Filipp. 4:10: gij zijt verwakkerd, om ‘aan mij te denken’; eigenlijk staat er: om te bedenken datgene, wat in mijn belang, wat mij tot voordeel is; Paulus had n.l. de opbrengst van een flinke collecte thuis gekregen. In gelijken zin bidt de Geest in het voordeel der gelovigen, ten hunne gunste, Rom. 8:26, bidt Christus in het belang der Zijnen, Rom. 8:34, Hebr. 7:25, is Christus ons ten voordeel, te onzen bate, verschenen voor 's Vaders aangezicht, Hebr. 9:24, mag Paulus (in een zelfverdediging) spreken in zijn eigen belang, Hand. 26:1, moeten de leden van een lichaam in elkaars belang werkzaam zijn, 1 Cor. 12:25, waken de voorgangers ten bate van de leden Hebr. 13:17, gelijk ze ook zo in hun belang voor hen strijden in 't bidden, Col. 4:12, evenals het omgekeerd geschiedt, Rom. 15:30. We noemen niet meer, en volstaan met de mededeling, dat mijn woordenboek op het Griekse N.T. nog in dezelfde betekenis 44 voorbeelden aangeeft, zonder nog volledig te willen zijn. |
|