De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe efficiency-kerk.Ga naar voetnoot*)Heinrich Frick spreekt in zijn opstel over ‘die gestaltenden Kräfte des westlichen Protestantismus und die protestantische Einheit’ zich tamelijk breed uit over de nieuwere opvattingen, met name ten aanzien van het kerkbegrip, die ons aangewaaid zijn (ik zeg het opzettelijk zó) in den tijd, die de conferentie te Stockholm, 1925, met haar ‘derde confessie’ heeft doen geboren worden, voorzover hij dat deed. Hij constateert, dat deze ‘derde confessie’ een bepaalde oppositie voeren wil tegen het vóórdien gegevene, tegenover de rooms-katholieke als eerste (oudste) en de reformatorische als tweede; en dat deze ‘derde confessie’ speciaal in Amerika reeds verworteld lag, nog voor ze uitgesproken werd; dat dus, gelijk dat nu verder in den aard der dingen ligt, ook amerikaanse invloeden zeer sterk op de vorming van de idealen der ‘derde confessie’ inwerken, en blijven inwerken, en het woord nemen. Er is in Frick's beschouwingen (vooral inzake kerk en koninkrijk Gods) veel, dat mij, ook uit een oogpunt van geschiedbeschrijving, onjuist schijnt. Toch zegt hij rake dingen. Vooral over die amerikaanse invloeden en amerikaniserende tendenzen. Eerst constateert hij, dat de amerikaanse ‘boodschap’(!) van het komende Rijk het Rijk Gods ziet als den toestand der volmaakte sàmenleving. Het grote thema is: transformation of the world in the Kingdom of God. In onmiddellijk verband hiermee wijst hij dan vervolgens op de amerikaanse chiliastische voorstellingen, die zich heel organisch in een op zùlk een kerk-en-rijk-Gods-begrip gevormde gemeenschap invoegen. En in de derde plaats spreekt hij over het in deze kringen gegroeide kerk-begrip: de kerk is hier geworden tot een orgaan voor de rationalisering van de noden en raadselen van | |
[pagina 195]
| |
het leven; de gemeenschap, die opzettelijk voor dit doel georganiseerd werd. De ‘kerk’ wordt hier consequent gezien als een functie van het koninkrijk Gods. Dit laatste was dan evenwel - zie zijn eerste opmerking - reeds van karakter veranderd, en omgebouwd tot een soort van sàmenlevings-instituut in idealen zin. Vandaar, dat dus ook de ‘kerk’ gezien wordt in dit licht; dat óók zij in den samenlevings-, den ‘Gesellschaft's’-stijl wordt omgewerkt. Dienovereenkomstig wordt de kerkgroei in wat wij zouden noemen: den weg van het genadeverbond (geboorte, doop, belijdenis) losgelaten als ideaal, en treedt daarvoor in de plaats de vrije daad van volwassenen, die - ik bedoel daarmee slechts een mij juist lijkende en bevattelijke, korte, typering - bij zichzelf besloten hebben, toe te treden tot dezen kerkkring der Hoge Padvinderij. En dáármee hangt dan weer samen een andere trek, zegt Frick: de amerikaanse efficiency wordt ook beslissend voor de vraag, of ‘een kerk’ een plaats met ere inneemt, wezenlijk kèrk is, ja dan neen. Efficiency, - één onzer medewerkers schreef er uitvoerig over in ons blad; ik behoef er dus niets van te zeggen. Ieder weet, wat er onder verstaan wordt: de arbeid is ‘ingesteld’ op het record. De beschouwing is niet meer qualitatief, doch quantitatief. De kerk is een wèrkhuis. Wat den kop tegen den wind houdt, wint het, heeft gelijk gehad; de rest, nu ja - die verdwijne. Universalistische tendenzen, en een (naïeve) beoordeling van het universeel gegevene onder dit gezichtspunt besluiten dan de karakteristieke trekken van dit ‘kerk-begrip’.
* * *
Het komt me voor, dat veel van wat dezer dagen de gemoederen beroert, begrijpelijk wordt, als men aan dit geestesproces terugdenkt. Ook wij kennen de probleemstellingen, die op dézen gedachtengang kloppen. Wat heeft de ‘kerk’ gedaan in de sociale vraag? Hoeveel alarm heeft ze gemaakt bij den volkenbond? Waar is haar voorzorg? Hoeveel resultaten kan ze wijzen? Hoe dicht drong ze zich naar voren - in deputaten, zegt een nuchter mens er kalmpjes bij......- op internationale congressen? En zo voort. Efficiency. Werkhuis. Adres van het koninkrijk der hemelen. Boodschappen-zend-huis. Arbeidsgemeenschap. En intussen vergaan de dagen, en worden we even oppervlakkig en nerveus en keep-smiling-nivelleerderig als die amerikaanse ‘typen’ het zijn, welke karakteristiek zijn voor het grote leven aan | |
[pagina 196]
| |
den overkant, gelijk het congresseert, en hàndel drijft, en over de wereld heen-seint. De grote massa daar achter is natuurlijk in den grond zo niet; maar wordt meegetrokken.
* * *
Tegenover zulke tendenzen worde echter de grote waarde van het gereformeerde kerkbegrip weer naar voren geschoven. De gereformeerde theologie heeft de verhouding tussen kerk en koninkrijk Gods goed gezien; laat ieder persoonlijk in de kerk zijn levens-sterking, leven-wekking, hàrts-vernieuwing ontvangen uit Gods bizondere genade, en laat hem vandaar uitgaan naar het brede terrein van het koninkrijk der hemelen. De deuren van de kerk staan naar alle vier zijden wijd-open, open naar het rijk der hemelen. Maar de kerk is wat ànders dan dat rijk zelf; en niemand zal dat rijk met effect (en met efficiency!) kùnnen dienen, tenzij hij begrepen heeft, en gegrepen heeft, wat in de kerk hem gegeven, en ook opgelegd werd door God. Daarom is het zo jammer, dat hedendaagse jongeren, en ouderen, en mede-christenen, en journalisten, soms meehelpen aan de verbreiding van de efficiency-kerk-idee, en, slachtoffer eenmaal van de nieuwere dronkenmakende leuzen, iedereen schouderophalend voorbijgaan, die nog over het kerkbegrip, en over zijn absolute betekenis, blijft pràten. Ze vinden het gezeúr; en buitengewoon ‘ònefficient’. Maar wij menen, dat de efficiency van de personen onmogelijk is in het rijk der hemelen, tenzij de persónen in de kerk hun ‘accu’ hebben geladen bij God-Jahwe. Vergeve men het efficiency-beeld van dien accumulator. Het zal nog te bezien staan, wie méér en beter de waarachtige efficiency in het rijk Gods dient: degene, die een naamloze massa, die enkele deputaten laat gaan naar conferenties van de Universele Efficiency-Kerk (aanhalingstekens!), opjaagt uit de ouderwetse kèrk, dan wel hij, die blijft getuigen: om Gods wil, - laat uw kerkbegrip niet in den nevel komen, want dan is alles, alles wèg. Ook in het Rijk Gods. Men ziet, dat we juist op het vòlk gewezen hebben. Op ‘de’ personen, niet op een paar personen van het plooibare, licht in verzoeking komende, ‘vergaderingstype’. De efficiencykerk, naar amerikaans begrip gebouwd, geeft de draadjes in handen van enkelen. Die enkelen hebben geen hogen hoed, ze dragen een amerikaans overhemd. Ze denken dan, dat ze daarmee ‘volkstümlich’ tonen te | |
[pagina 197]
| |
zijn. Intussen is achter hen het volk een gemeenschap van ja-broers geworden. Maar in de kerk, die zich ontwikkelde naar gereformeerd kerkbegrip, is de deputaat, met of zonder hogen hoed, niets zonder de volks-gemeenschap; komt uit dat volksleven (Nederlands historie!) een brede actie voor en uit kerk en rijk Gods; wordt een stempel gezet op heel een volksleven; en wordt de algemene nivellering tegengehouden. Ik beweer, dat de hedendaagse efficiencyidealen Gods ‘bontkleurige’ wijsheid in Zijn vòlksgemeenschap verhinderen te schitteren, en, met al hun vertoon van democratie, toch (en dan dezen keer in den lelijken zin van het woord) aristocratisch zijn: een paar mensen confereren, zetten ‘boodschappen’ in elkaar, en straks wordt de boodschap getypt en gedrukt, en overal naar gelijk model verzonden. Terwijl een blik in de een of andere Konfessionskunde - verzameling van vroegere belijdenisschriften - den kenner in de onderscheiden oude belijdenissen tevens een weerspiegeling laat vinden van vroegere cultuurgeschiedenis, voormalige politiek, en éigen-ààrd-ig leven, dat toch wijd zich uitbreidde, en in staat was, van binnen naar buiten, te komen tot internationale samenspreking (Dordrecht 1618). Tegenwoordig gaat de beweging automatisch van buiten naar binnen. In het grote beleven we thans wat in het klein de antithese is tussen Hervormde en Gereformeerde kerkinrichting: enerzijds een regering van boven af, anderzijds een werken van beneden op. Het gaat aan het hàrt, te zien, hoevelen met de beste bedoelingen niet meer zien, wat op het spel staat. Ja, op het spèl staat. Want er is nòg een punt te noemen: de quantiteit is niets zonder de qualiteit. Record, op papier, is mechanisme; daarom ook zal een record-meneer (of -‘kerk’) niet verstaan, dat men kan zeggen: Heere, wanneer hebben wij U gekleed, gevoed, bezocht? De man van het Record had alles op zijn briefje. Maar de èchte record-drager wist het niet; het ging hem net als dat zaad, dat opwies, terwijl hijzelf niet wist, hoe. De kerk als wèrk-gemeenschap is een monster, een afgod, waarvoor de kinderkens zich bewaren moeten, als ze niet allereerst is heilsgemeenschap. De drukke werkers hebben terug te keren tot die kerk, welke geloofs-gemeenschap is; welke vraagt naar uitverkiezing, en de bergrede verstaan wil, óók voor en in het institueren. Zo niet, - de duivel zal over onze efficiency-bulletins lachen, en den antichrist zich laten haasten. |
|