De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPersoonlijke kijk? Of ons aller abc?Ga naar voetnoot*)Waarschuwing vooraf: al is dit artikel thetisch, er komen heus enkele korreltjes polemiek in. Vanwege den vrede. Wie dus alleen sentimenteel over den vrede praten wil, sla dit artikel over.
* * *
De Wekker (Docent Van der Schuit in een ondertekend artikel) komt nog eens terug op wat ik schreef over ‘kerk en kerken’ (naar de verwarrende terminologie, waaraan wij gewoon zijn). Dat hij het ‘schandelijk’ noemt, laat ik kalm rusten, want toen indertijd prof. Waterink in ons blad over 't geval-Lisse schreef, noemde dezelfde auteur dàt artikel ook al ‘schandelijk’, en verweet De Heraut, dat | |
[pagina 187]
| |
zij (door overname) ‘dit vuil opraapte’. En nu wordt deze week een artikel van den Leidsen Ds Bouwman, die zich nota bene op de grondstelling, waaruit ook onze mederedacteur redeneerde, beroept, als uitnemend getuigenis der waarheid ten tonele gevoerd. Nu één van beide: Prof. W. redeneerde uit zijn grondstelling niet logisch, maar dan is het woord ‘schandelijk-vuil’ een dwaasheid; dan moet er staan: een onlogische deductie uit een goede stelling; òf hij redeneerde wèl logisch uit die grondstelling, maar dan heette den enen keer schandelijk en vuil, wat den volgenden (nu Ds Bouwman die stelling overneemt) een apologie der Chr. Geref. Kerk heette te leveren......aan De Wekker. Zolang De Wekker nog ‘honig’ puurt uit ‘vuil’, zullen we de bijvoeglijke naamwoorden des orgaans maar niet te scherp ontleden. Ernstiger is dit: het blad houdt zich nog bezig met mijn stelling, dat Christus zijn mandaat (gelijk dit omschreven is in de bevestigingsformulieren, die bij de Geref. Kerken en de Chr. Geref. Kerk letterlijk overeenstemmen) niet tegelijkertijd in één stad of dorp over verschillende kerken verdeelt. In zijn ijver, om tegen mij te toornen, werpt De Wekker evenwel met het badwater ook het kind weg. Welk kind? Het kind van het abc der Chr. Geref. kerkbeschouwing, zoals ik reeds opmerkte. Want in DIT verband - let wel - beroept de apeldoornse dogmaticus zich nu op een niet nader aangeduide bewering van Bavinck: dat de zuiverheid der prediking eigenlijk het énige kenmerk der kerk van Christus is. Laat mij, eerlijkheidshalve, letterlijk citeren. Docent Van der Schuit vindt het Lisse-artikel van Ds Bouwman zo belangrijk, bovenal, wijl hier zo daghelder wordt uiteengezet, dat alle gezag, alle goddelijk gezag, voor dienaar en gemeente ontleend wordt enkel en alleen aan het Woord van God. Slechts in zoverre de kerk als kerk, dit Woord Gods bedient, is zij kerk van Christus. Nu zullen we we maar niet te breed worden in de aanwijzing van de twee gedachtensprongen, die hier gewaagd worden. Over de ‘zuiverheid’ der kerk wordt nu blijkbaar gesproken; maar we hadden het eigenlijk over haar historische successie, men kan ook zeggen: haar apostoliciteit, in verband gezet met, en toegekend aan, een bepaald institúút. Dat is de eerste sprong der gedachten. De Roomse Kerk maakt een grote fout, als zij de apostoliciteit laat lopen over zichtbare, naar ‘wereldsen’ maatstaf kenbare, successie van | |
[pagina 188]
| |
personen (Christus, de beweerde plaats van Petrus in Rome, de pausen over een bepaalde lijn). Maar Rome laat terècht de kwestie van het instituut niet buiten het debat. Dat ware ook dwaasheid - voor een gereformeerde, want het institueren behóórt tot de roeping der kerk; met het vervullen van deze roeping staat of valt zij als kerk in de lengte-lijnGa naar voetnoot1) der historie. Het protestantisme heeft tegenover Rome gezegd: die apostoliciteit, zeker, die hangt wel degelijk samen met het instituut, maar de apostoliciteit (het institutair gaan in de apostolische lijn) hangt niet hiervan af, of gij een wereldse methode-van-zichtbare-successie-pretenderen na kunt apen, maar of gij de LEER der apostelen en profeten bewaart. Het instituut, dat die leer weer handhaaft, en dit doet op wettige wijze (eerst binnen het oude instituut, en als dit hen daarom uitwerpt, dan in een voor de mensen wel nieuw, maar voor God als voortzetting van het oude te erkennen instituut, dàt is apostolisch. M.a.w. het instituut, dat in Nederland langs historisch afgetekenden weg hier de kerk der reformatie toonde (het kan in andere landen, wijl de historische factor meespreekt, anders zijn), dàt is apostolisch. Zo redeneerden de vaderen. Indien nu hedendaagse Protestanten zeggen: bij ons wordt zo orthodox gepreekt, dus hoeven wij niet meer te doen, om ons te legitimeren onder de instituten, dan spreken zulke protestanten NIET de taal der vaderen. Want die ‘vaderen’ hebben tegenover Rome wèl op de leer den nadruk gelegd, maar niet, o neen, volstrekt niet, om het vraagstuk van de successie in het institueren voorbij te zien. Indien dus De Wekker het betoog van hierboven als ter zake dienende zou hàndhaven, zou het blad reeds in die probleemstelling tonen het gereformeerde abc verloochend te hebben. Een tweede gedachtensprong van De Wekker is deze: eerst wordt gesproken over de vraag, waaraan de kerk haar gezag ontleent; daarnà over de heel àndere, juist in geding zijnde, kwestie, hoe zij bewijzen kan, dàt dit gezag der kerk juist bij dit of dat bepaalde instituut zich wettig voortzet. De dingen onderscheiden is anders gemakkelijk genoeg. Het gezag van den burgemeester van Apeldoorn ligt in het mandaat van de koningin. Slechts inzoverre die burgemeester als burgemeester de door het landsgezag uitgevaardigde | |
[pagina 189]
| |
wetten handhaaft, werkt hij als burgemeester. Maar als nu in Apeldoorn iemand anders zich als burgemeester presenteert, een ‘raad’ vormt, afkondigt, dat hij alle wetten des lands handhaven zal, maar de vraag, of hij naar die wetten ook is opgetreden, juist buiten de discussie laat, zich beroepende op de una-sancta-idee van de onzichtbare nederlander-heid, dan zou waarschijnlijk in de Chr. Geref. Kerk van Apeldoorn toch bij het gebed voor de plaatselijke overheid verschil gemaakt worden; men zou ‘de kwestie-Lisse’ nadrukkelijk stellen, op burgemeesterlijk gebied, wel te verstaan. En men zou het een dwaasheid vinden, als de ene burgemeester den ander ging toespreken, bij zijn intree. De pausen van Rome zijn ook een tijdlang geplaatst voor het feit van een dubbel stel pausen. Die gingen elkaar ook niet toespreken. Geen wonder, want de successie-oorlog is geen private liefhebberij, maar het abc der kerk. In die kerk van pausen zat toen de kerk van Christus, zaten de vaderen van Docent Van der Schuit en mij. Ik houd het met de vaderen, voorzover ze de leer der apostelen handhaven. Ook de apostelen voerden een buitengewoon heftigen successie-oorlog. Het nalaten ervan betekent: werkstaking, uitbrekende rondom den troon van Christus, den Koning. Pro Rege zeggen? Ja, ja, maar vooral pro Rege doen. * * *
Hoe weinig dan ook de opmerkingen van De Wekker (zie boven) hier ter zake zijn, blijke uit deze nuchtere vraag: volgens De Wekker is er in Apeldoorn een kerk, aan welke Christus (en die is geen idee, maar de levende, concreet in Apeldoorn regerende God en Mens) mandaat gegeven heeft, om te doen, wat in de bevestigingsformulieren der ambtsdragers staat (het ambt der gelovigen ziet Hij volgens het blad dáár vervuld worden, o.m. in het kerk-institueren; want dat fijne puntje, dat nu juist in geding is, moeten we niet verdoezelen; dat is ongeloof, dat is twijfel, die zich maskeren wil). Volgens De Wekker is die mandaatbrief van Christus bezorgd (krachtens Gods voorzienig bestel, naar rijkswet) bij de Chr. Geref. Gemeente daar ter plaatse. Ik vraag nu maar niet, of ook de Geref. Kerk in Apeldoorn, de Hervormde, een kring van gelovigen, ter plaatse, volgens De Wekker mandaat ontvangen heeft, let wel: het apostolische. De Wekker zal misschien zeggen: die andere kerken bedienen Gods Woord niet zuiver (want b.v. de gereformeerde kerk belijdt na 1905, d.w.z. 13 jaar NA ons heengaan) ergens, dat ‘iets minder juist’ is, en wij zeggen in de oren Gods, dat dit moet zijn ‘onjuist’, en dus blijven we ons los van hen houden, sturen sprekers | |
[pagina 190]
| |
en ambtelijke verkondigers van Hemelse Approbatie naar Middel-harnis, waar ze de geref. kerk verlaten, naar Kapelle-Biezelinge, waar een groep de geref. kerken loslaat, omdat de nieuwe kerk gebouwd is aan den anderen kant van de spoorlijn, en naar Doornspijk, waar pas - volgens de dagbladen - een onzer Ambassadeurs van Christus' wege ongeveer 100 profeten, priesters en koningen in Christus' naam heeft helpen brengen ter plaatse, waar zij hóren. De Wekker zal dit zo ongeveer zeggen. Maar laat nu eens die gereformeerden, hervormden, en zo, erbuiten. Stel de kwestie zó: als in Apeldoorn uit de chr. geref. kerk eens honderd leden zich afzonderlijk institueren, of naar de ‘geref. gemeenten’ (docentGa naar voetnoot2) Kersten) gaan, b.v. omdat een nieuwe kerk in een verkeerde laan gebouwd wordt, of om andere redenen, moeten dan De Wekker-redacteuren verstommen in eerbied, afvaardigen bij jubileum, en vooral: moeten ze dan erkennen, dat Christus OOK aan dat nieuwe instituut weer mandaat gegeven heeft (het mandaat van Zijn legitiemen instituairen ambtsdienst, locaal gesproken), zolang de voorgangers in dat nieuwe instituut maar ‘zuiver preken’, - volgens de mening des volks? Zegt De Wekker: neen, dàt niet, - dan bewijst het blad ermee, dat heel de probleemstelling van hierboven volstrekt niets ter zake doet in de kwestie, die in geding is. Zegt het blad ‘ja’,......ja wat dàn? Wel, dan heeft het blad het kerk-instituten-maken volstrekt vrij gegeven. Dan kan elke groep, die maar orthodoxe preken houdt, zeggen: Bavinck zegt, dat......enfin, lees De Wekker maar over Bavinck. Maar dan heeft men de in jubileumsredenen druk bezongen eenheid der kerk als Gods gebod losgelaten, de verbrokkeling gesanctioneerd. En dan heeft men eigenlijk - en daar komt het op aan, tegelijk de gereformeerde belijdenis omtrent de kerk losgelaten: dat ieder schuldig is, zich bij de ware kerk te voegen. Met una-sancta-onzichtbaarheden heeft dit ‘zich voegen’ natuurlijk niets uit te staan. Conclusie: neem ik De Wekker in de probleemstelling serieus, dan is het blad ongereformeerd en neemt het verschrikkelijke van de kerkelijke verdeeldheid wèg. Neemt men het blad niet serieus, dan heet dat niet broederlijk. Maar ik houd vol: zulke redeneringen werken in elk geval den eis tot eenheidsherstel uit de consciëntie weg, staan dus de broeder- | |
[pagina 191]
| |
schap der gelovigen practisch tegen. En ik blijf maar weer hameren op wat ik houd voor het abc zowel van de chr. geref. kerk als van mijn instituut; en zeg tot De Wekker: al werpt gij - vanwege gelegenheidspolitiek - dit abc van uw eigen kerk dezen keer over boord, ik doe het niet; ik zoek naar eenheid. Dat enkelen de rollen omkeren, kan ik niet helpen.
* * *
Hierom is het hóóg tijd, dat de kerken den eis ‘onderzoekt uzelf nauw’ nu eens niet langer reserveren voor een toepassing in een preek, die alleen individuen onder het ontleedmes neemt. Laat de instituten zich nauw onderzoeken. En laat men toch eens nuchter worden. Al dat spreken over ‘kerk’ en ‘kerken’ is een slag in de lucht, zolang we het niet over deze vraag eens zijn: of de hierboven getrokken lijn een krabbel is op mijn schetsblad, dan wel een schetslijn der door ons allen aanvaarde en gehandhaafde belijdenis. Reeds het wóórd ‘kerk’ betekent den enen keer iets anders, dan den anderen. Ook het woord ‘instituut’. De Hervormde Kerk b.v. is als instituut een boven-bouw boven verschillende naar bepaalde dogmatische (en andere) inzichten gegroepeerde aantallen van mensen, plus een niet-gegroepeerde groep van ongeorganiseerden. Ieder voelt, dat het woord ‘kerk’ hier heel iets anders betekent (ook de term: instituut) dan wanneer ik spreek van geref. kerken, chr. geref. kerk, enz. Er zijn er in de herv. kerk duizenden, met wie wij onmiddellijk één ons voelen, die wij in ons ‘instituut’ roepen, gelijk zij ons in het hunne. Het enige, wat ons verdeeld houdt, is een bepaald inzicht omtrent de vraag, langs welke historische lijnen de Christus, de levende, het aan de vaderen gegeven mandaat, van de dagen der apostelen af, voortzet; in hoeverre de gehoorzaamheid aan wat ik voor Zijn gebod houd, zich in bepaalde onder mensen registreerbare gedragingen manifesteren moet, ja dan neen. Als ik nu op die kwestie telkens weer terugkom, is dat dan persoonlijke kijk? Welneen, het is een herinnering aan wat aan beide fronten abc heet: dat het n.l. oorlog is tussen de instituten, en dat er vrede komen moet. Het onderwerp begraven, betekent hier: in krijgsdienst deserteren. Of het is gevolg van een ander kerkbegrip. Maar dan moet dat GEZEGD worden. Natuurlijk zijn er mensen, die bewust zeggen: Christus hééft voor het instituut en voor zijn enkelvoudigheid geen mandaten gegeven; Hij laat ons vrij zoeken naar ‘vormen’, waarin wij onze ‘religiositeit’ | |
[pagina 192]
| |
kunnen ‘uitleven’, en dat moet ieder maar op zijn eigen manier doen. Dat is tenminste een standpunt; wie het vertegenwoordigt, dien hoor ik aan, en ik zeg tot hem: wij verschillen van mening; maar we laten elkaar verder met rust. Maar daar volgt dan iets anders uit. Dit n.l., dat juist daar, waar de gereformeerde belijdenis omtrent de kerk gehandhaafd blijft, de polemiek steeds weer MOET weerkeren. Juist OMDAT er geen verschil is. Juist, OMDAT men niet gelooft, dat Christus maar achter ons aan moet komen, om overal, waar ‘goeie’ preken gehouden worden, ons te laten zeggen: Bavinck zegt......en wat daar verder volgt; en nu is de zaak in orde. Men dobbert heen en weer. De Wekker doet het onbewust (vandaar dat doc. v.d.S. den enen keer anders spreekt dan den anderen keer, dat doc. De Bruin inzake Lisse, wat het principe betreft, anders sprak dan hij). Woord en Geest doet het, waarschijnlijk niet onbewust, maar toch zonder hardop meningswijziging bekend te maken. In de dagen van '26 werd met grote precisiteit zó geredeneerd: de geref. kerken hebben de drie formulieren verloochend; wij houden die oude stukken vast; m.a.w. men ging nog uit van de idee: de apostolische successie, die de énkelvoudigheid van Christus' lastbrieven tot Voraussetzung heeft, is op het critieke punt bij ONS verder gegaan, uit de geref. kerken nu verdwenen. Dat was nog een probleemstelling (ten aanzien van het institueren überhaupt) die echt ouderwets was. Later ging men theorieën verkondigen, artikelen overnemen, verzuchtigen mede-verzuchten, die, bewust (Barthiaans, Lambeth, Mott) of onbewust (una sancta, zonder adres) een heel ander kerkbegrip onderstelden, en feitelijk de probleemstelling der ‘gehandhaafde’ (!) drie formulieren belachten. Toen moest onzerzijds dáártegen geschreven worden; niet zozeer, om er tegen te opponeren (den enen keer ging men immers dezen, den volgenden dien kant uit), maar om te vragen: als gij het kerkbegrip verandert, zég het dan, hardop. Maar, hoe het zij: de zaak blijft ernstig. Het is in den nederlandsen kerkstrijd een grote chaos. Van woorden. Van begrippen. Dit is werkstaking in het huis van den hoogsten Proféét. En onder dit alles wordt de ernst der dingen verdoezeld. Gods Woord zuiver bedienen, zegt De Wekker. Ik vraag: óók ten aanzien van het critieke punt? Waarom het dus vandaag aankomt: het moment n.l., en het recht van het uiteengaan? Bediende men Gods Woord ten aanzien van de goddelijke waarheid, dat kerk- | |
[pagina 193]
| |
bouw over de spoorlijn geen reden is tot afscheiding (Kapelle-Biezelinge)? Bediende men dit Woord, in de zaal, in persoonlijk bezoek? Verdedigde men de ‘heilige’ goederen der chr. geref. kerk tegen wie (al was 't onbewust: doorzoekt u nauw!) haar aanwezigheid gebruiken wilden, om een nieuw onderdak te vinden voor hun ‘geestelijk-religieuse behoeften’? Onderzoekt u nauw; want wie om die behoeften een kerk sticht, pleegt volgens den catechismus afgoderij, eigenwilligen godsdienst, doet wat eerlijke vrijzinnigen ook doen (religieuze behoeften bevredigen), maar is minder eerlijk dan zij; want hij spreekt nog de taal van Dordt. Dat is ook terrein van Christus; zo belangrijk als de hemel zelf. Zijn die overgaanden overgegaan, om de in 1892 voor God bezworen redenen van scheiding? Wat ik in dit artikel weder aan de orde stel, is geen private liefhebberij, maar de belijdenis van Ds Bouwman, en docent Van der Schuit, en van allen, die de drie formulieren aanvaarden. En als er nu op één plaats, in één land verschillende ‘rechtbanken’ zijn, die ‘eden’ afnemen (zo spreken we allen over kerkelijke beloften) in naam des Konings, en die recht spreken (de sleutelmacht!!!) in naam des Konings, en die de kranten vullen met berichten: de dominee van Kampen (chr. geref.), optredende in naam des Konings, heeft in Doornspijk weer een gedeelte van Zijn onderdanen teruggeleid naar de ware rechtbank, die met wettig gezag bekleed is, nu, dan vraag ik: is het tijd, dat gij elkaar in gewelfde huizen van uit mooie felicitatiewoorden opgebouwde ‘luchtkastelen’ wonen laat, in den droom, - is het tijd, dat gij onder elkaar het hoofd schudt over ieder, die ons aller abc wil lezen, alsof hij een abacadabra van eigen codeschrift privatim las, - is het tijd, dat gij zucht naar de una sancta, terwijl gij de scheuren maar verder laat gaan in Nederland, en de kerkscheurders weer bij elkaar spelen laat op ander ‘terrein’, mits ze dáár maar zwijgen over wat zij in de kerk voor Gods Waarheid ‘in naam des Konings’ houden, - òf: is het tijd te erkennen, dat we aardig op weg zijn, van onze belijdenis geen zier te menen, en toch maar ach en wee te blijven roepen over wie het erfstuk aanraakt? Inzake het kerkbegrip vertonen velen langzamerhand de typische trekken van de dode orthodoxie. En we zijn tegen elkaar dáárom zo geprikkeld soms, omdat we niet meer weten willen, dat ons abc nog altijd abc is: het begin der dingen. | |
[pagina 194]
| |
Het begin ook van de eenheid der gereformeerden. Maar velen, die er over zuchten, willen ze eigenlijk niet. Ik wil ze wel, niet met mijn ‘ziel’, wèl met mijn ‘geest’. Maar ik geloof er niets van, dat men er ooit toe komt, als men niet weer leert lezen: abc, begin van 't kerkbegrip. |
|