| |
Polemiek ‘De Rotterdammer’. III. Specialisering contra nivellering.Ga naar voetnoot*)
In de derde plaats een woord over de wederzijdse klacht: ‘De Rott.’ opponeert tegen de specialisering (- al kiest het blad daarvoor andere termen, waarover later) - en ik heb bezwaar tegen de nivellering, waaraan het blad zich schuldig maakt, in de hier bedoelde, zeer nadrukkelijk eigen standpunt aftekenende artikelen; en dus ook in andere copie.
In mijn derde artikel in de ‘Delfsh. Kb.’ sprak ik eerst even over de blijdschap van ‘De Rott.’, toen het bij het jubileum der Theol. School te Kampen ook een chr. geref. gelukwens kon opnemen; knoopte daaraan vast een herinnering uit ‘De Standaard’ aan Van Oosterzee, die indertijd óók Kampen telegrafisch feliciteerde met den nog al kreupel-exegetiserenden volzin: ‘de braambos verteerde niet’, maar die - zie het art. van Ds Rullmann in ‘De Standaard’, later geen goed woord, doch op de ‘Rotterdammer’-logica veel lijkende onvriendelijke woorden overhad voor de dogmatische specialiseringsworsteling van Dr A. Kuyper, met wien de Theol. School toch juist in zijn dogmatischen strijd ten nauwste verbonden was.
| |
| |
Daarna vervolgt het artikel aldus:
Maar ik keer weer naar het begin terug: laat ons niet bij de wederzijdse algemeenheden blijven staan. Dezelfde christelijke geref. (en andere) dominee's die in ‘De Rott.’ een paar vriendelijke woorden schreven over de algemene waarde van de Kamper Theol. School, hebben den volgenden Zondag zich allen van haar geïsoleerd, zich nadrukkelijk van haar eigenlijke werk losgemaakt voor de ogen Gods - gebeden, psalmen, benedicties - en in Zijn oren. Dat vergeet ik ook niet. En juist op dit allerbizonderste, waarop wij uit elkaar gaan, wil ik nu den strijd openen. Wie dien strijd ontwijkt, heeft geen geloof, dat hij in z'n allerspeciaalste kerkelijke levenshouding in Gods weg loopt. Gaat hij dan toch daarin verder, zonder voortdurende zelfcontrôle, is dat dan ‘zegen’?
Wel neen - wie zó den ‘zegen’ bewijzen wil, verwereldlijkt alles wat geestelijk en kerkelijk is en is bang, zich te onderzoeken in Gods oog.
Beter dan telegrammetjes te sturen - ze zijn goedkoop - over den braambos die niet verteert, is elkaar te herinneren, dat Zondagsmorgens de Chr. Geref. dominees en de Geref. dominees gaan staan voor den brandenden braambos en elkaar daar beschuldigen van ongehoorzaamheid.
Dat zijn de feiten, die schreeuwen om oplossing. Wie deze feiten verdoezelt, kan wel goedkope felicitaties schrijven, maar hij heeft ze dan ook geschreven buiten het gezicht op den brandenden braambos, waarin God zich openbaart, die zegt: Ik ben, die Ik ben.
Maar die God en die braambos zijn toch te verschrikkelijk om alleen dienst te doen voor 'n algemeen krul- en sier-randje om een stichtelijk gelukstelegram.
Specialiseren, mijne heren!
Terug tot de onderscheidingen!
En als ik ze niet aandurf, dan moet ik mij bekeren.
Want als we niet specialiseren, raken we ons beginsel kwijt. Onze partij en ons godsdienstig leven in Nederland, is alleen door den specialiseringsarbeid van onze grote mannen geworden wat ze was.
En alleen, wie bij elke vraag, die opkomt uit het leven, het verband met de beginselen zoekt, helpt ons goed en duurzaam.
Wie dit nalaat of, met een onbegrijpelijke felheid tegen iemands persoon, dit verband leggen tussen incidentele verschijnselen en onveranderlijke beginselen een ‘onbegrijpelijke felheid’ noemt, en zich dan laat omringen door een paar briefschrijvers, die ook al niets van de zaak begrijpen (ten dele doordat ‘De Rott.’ over de pit van het bezwaar hardnekkig is heengelopen), die doet ons vragen: is ‘De Rotterdammer’ nog wel een principieel scherp leidend blad?
Interkerkelijk is een mooi woord, maar ik ben het eens met Ds H.J. Heida van Vlaardingen, die in zijn Kerkbode schrijft, dat de woorden ‘interkerkelijk’ en ‘interconfessioneel’ in onzen tijd wel zeer druk worden gebruikt, doch meermalen ten onrechte.
En zo is het met ‘De Rotterdammer’ ook.
Het is geen kleinigheid, als de directeur-hoofdredacteur van ‘De Rotterdammer’ zelf de kwestie tussen Chr. Geref. en Gereformeerd in ernst meent te hebben gesteld, als hij de ‘pluriformiteit’ naar voren schuift,Ga naar voetnoot1)
| |
| |
aan de hand van enkele - reeds op den tast voelt men dat - nog ongelukkig gekozen citaten (deels handelend n.b. over plaatselijke kerk). Dat wijst erop, dat we in ‘De Rotterdammer’ een blad hebben dat op sociaal terrein en anderszins de pretentie voert principiële leiding te geven, voor ons christelijk en antirevolutionair volk, maar dat tevens zich de weelde permitteert op het terrein waar voor alle christelijke actie de principes gezocht worden (de christelijke belijdenis) met ontstellende openhartigheid het handhaven van den beginselstrijd liefhebberijwerk te noemen, of een stokpaardje-berijden (nooit teruggenomen), of onbegrijpelijke felheid, of - alles onder één gezichtspunt bezien, of wekelijks misbruik van scherpzinnigheid.
De toelichting van deze nog altijd overeind staande termen zwaaide wel met een vlag van interkerkelijkheid, doch kon den zin van dit gebaar niet waarmaken. Interkerkelijkheid is een bewuste consequent volgehouden houding; maar hier is deze zoek. Men schrijft niet consequent en men zwijgt ook niet consequent. ‘De Rotterdammer’ is in die befaamde Hoornstoot-artikelen de leiding kwijt; heeft naar beneden (fundamenteel, waar het op aan komt) geen principiële overtuiging, die conform de belijdenis was, welke Dr Kuyper b.v. in zijn niet-theologische overtuiging toch altijd vasthield en uitwerkte, en wil nu naar boven toe al wat zich momenteel op christelijk erf beweegt, verbinden.
Dit heet dan: interkerkelijkheid. Maar het is niet-kerkelijkheid naar beneden, en veel-kerkelijkheid naar boven.
Zulk heet dan ‘samenbinden wat naar de grote levensbeginselen bijeenhoort’.
Maar o wee - op 't zelfde moment, waarop het blad dit schone woord dan eens toelichten zal, wordt het zoeken naar één van die grote levensbeginselen, eigenlijk het allergrootste, gerangschikt onder de ‘onbegrijpelijke felheden’.
Maar zo bindt men niet samen. Zo krijgt men alleen maar een agglomeraat van lezers van ‘De Rotterdammer’; maar geen om de grote beginselen saamgehouden massa. Zó verklaar ik dan ook, dat ‘De Rotterdammer’ (die nog over zo heel veel van mijn eerste antwoordartikelen heenloopt) ook al niets zegt over de door mij opgeworpen onderscheiding tussen inter-kerkelijkheid of veel-kerkelijkheid; en ook niets antwoordt op mijn bezwaar tegen de bewering van het blad, dat in een groot deel van de Geref. Studentenwereld het woord ‘Assen’ niet mocht genoemd worden. Zo verklaar ik ook, dat het blad liever brieven van enkele larmoyante of ietwat plomp lachende inzenders opneemt, dan ernstig te antwoorden op wat het ‘Leidersblad’ liet drukken, zich naast mij scharende inzake de beginselkwestie tegenover ‘De Rott.’, ook al met het oog op het jeugdwerk. Zo verklaar ik ook, dat het blad de kwestie van conscientiebezwaren van christenen (inzake de vaccinatie) zo maar even laat uitmaken door een Leidse hoogleraar, die juist inzake die conscientie-vragen niet weten kan, wat de principiële kwesties erin zijn.
‘De Rotterdammer’ wil niet vergeleken worden met ‘De Standaard’; toen ik daar maar even van repte, werd het blad ietwat boos. Vermoedelijk vergat men even, dat ‘De Rotterdammer’ bij de lezers zelf die vergelijking wel eens opdringt, door b.v. publiek uit te rekenen, hoeveel pagina's men meer geeft (alsof het aantal ‘lappen’ van een blad zijn waarde beheerst). Maar ik waag nog eens de vergelijking: indien het blad werkelijk wil blijven een principieel voorlichtend blad voor onze anti-revolutionaire mensen dan moet het niet gaan vragen naar de kwantiteit van zijn copie, doch
| |
| |
naar de kwaliteit. En op dat punt (den beginselstrijd) heeft het viertal artikelen van den hoofdredacteur eigenlijk onthullende betekenis gehad. Ik had ze niet kunnen verwachten.
Ik zeg dit, in de wetenschap, dat het mij kwalijk zal genomen worden. Ik kan er niets aan doen. Als ik ‘De Rotterdammer’ eerst zacht gewaarschuwd heb en ik word dan zó behandeld, dan moet de tegenstelling, die de heer Diemer zelf eerst laat zien, maar bewust geformuleerd worden. Onze christelijke pers is niet door gereformeerde mensen opgericht, om op het allerbelangrijkste gebied den beginselstrijd te horen rangschikken onder de dingen, die geen betekenis hebben of strijden tegen de goede zeden.
Wilde ik ‘De Rott.’ volgen in haar al te populaire redeneermethode, dan zou ik brieven kunnen citeren en gesprekken van mensen, wier naam ‘De Rott.’ zou doen schrikken, die mij op dit punt zijn bijgevallen. Ik zal het niet doen. Maar wat ik wel zal doen, dat is: den Heer Diemer zeggen, dat zijn citaten van vraaggesprekken met Ds Vonkenberg en den Heer De Lange alweer niets met de kwestie te maken hebben. Ieder, die zelf een beginsel heeft, scherp geformuleerd, kan samenwerken, kan ook anderen waarderen, voorzover te waarderen viel. Maar al dat gepraat over ‘waardering’, over ‘vriendschappelijke’ samenwerking tussen bonden is in dit debat een onbegrijpelijk om-de-kwestie-heendraaien. Als ‘De Rott.’ vraagt, of Ds Vonkenberg en de heer De Lange soms ook al zich moeten bekeren tot de bonden van Hervormde en Lutherse Bonden, omdat zij die waarderen, dan zeg ik den Heer Diemer:
a. U draait uw lezers een rad voor de ogen - ik neem graag aan onbewust - want u kunt eerst met die vraag aankomen, als u van die heren leest: God heeft die bonden groot gemaakt;
b. als U de kwestie telkens zo verlegt, dan gaat u zelf heel bedenkelijk zondigen tegen het 9e gebod, gelijk het ook al zulk een zonde is, als u uw briefschrijvers het hoofd laat schudden over een K.S. die niet bestaat, dien u enkel maar gefantaseerd hebt;
c. indien u eens van mij een reeks citaten van Ds Vonkenberg hebben wilt, die over de eenheid en de eenheidsbeweging precies denzelfden kant uit redeneert als ik, en volmaakt veroordeelt, wat ‘De Rotterdammer’ in deze artikelen doet, dan kunt u ze krijgen. Een tweede aanbod alzo: ‘De Rott.’ kan de copie alweer gratis krijgen. Vermoedelijk zal dit tweede aanbod (dat toch ernstig is en het debat kan verhelderen) wel evenzeer verzwegen worden als het eerste.
Het is gemakkelijk genoeg te schrijven, dat ‘De Rott.’ het ‘cement’ wil zijn, dat bijeenhoudt, wat kerkelijk uiteenging.
Maar cement moet dan ook stevig zijn.
Wie evenwel den beginselstrijd juist op kerkelijk terrein rangschikt onder de zonden en de ‘dwaasheden van de dominees’ - ‘De Rott.’ heeft van die bijzonder ontwikkelde briefschrijvers -, die wordt geen cement. Dat is maar vrijmoedige beeldspraak.
Ik keer het juist om (ik deed dat al eerder, maar ‘De Rott.’ loopt ook daar weer om heen). Ik herhaal: het blad heeft letterlijk niets te maken met den strijd der kerken onderling. En wanneer het zich veroorlooft, een etiket van goddelijke approbatie te plakken op iedere groep, waarvan een zeker getal ‘De Rotterdammer’ leest, desnoods ten koste van den goeden christennaam van een persoon, die daarbij in den weg gaat staan, dan steunt het den geestelijken onderbouw van al die groepjes. Het eind is: de verdeeldheid versterken door ze in den naam van God te sanctioneren. Het twisten tegen die verdeeldheid (zoals ik het in concrete gevallen doe)
| |
| |
noemen ze dan verdeeldheid bevorderen en felheid. Neen, geachte Heer Diemer, alle lievigheid sanctioneert de verdeeldheid; en ze draagt geen cement aan, doch laat den hopeloos verdeelden boel maar liggen. Gij kijkt alleen maar naar uw eigen terrein en hebt den moed, iemand, die cement uit beginselen wil aandragen (zuiver op kerkelijk terrein in een zuiver kerkelijke kwestie) over dàt werk in uw z.g. interkerkelijk blad te bekladden als persoon. Dat had niets met uw roeping, noch met mijn aanval te maken.
Voorts ook niets met het christelijk geloof, of de christelijke ethiek.
Of - het had er wel mee te maken. Het ging er tegen in.
Natuurlijk speelt ook de repetitie hier een rol. Dat ik herhaaldelijk terugkom op de in de polemiek betrokken kwesties, scherpt de herinnering op, en geeft aan vergeetachtige naturen den indruk van strijden boven anderen. Dat dit onjuist gezien is, behoeft geen betoog. Op het christelijk erf liggen de dagen van eertijds naast die van vandaag in de ogen van wie geestelijk tracht te zien. De redevoeringen b.v. waarmee de heren Geelkerken en Wisse de Geref. kerken publiek bestreden hebben, zijn gehandhaafd; dus worden ze nog dagelijks aan de christelijke conscientie aangedrongen. Hun conscientie repeteert ze dagelijks, zo moet ik wel aannemen.
|
-
voetnoot*)
- De Ref., 18 okt. 1929, 10e jrg. no. 3, bl. 22 (Persschouw).
-
voetnoot1)
- Waarom wordt de scherpe strijd tegen Ds Kersten niet gestaakt met een beroep op de pluriformiteit der sociaal-politieke actie? Voelt men de ondoordachtheid niet van het betoog van ‘De Rott.’ (art. II)?
|