De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Nader antwoord aan ‘De Rotterdammer’.Ga naar voetnoot*)Er moet mij nog iets van het hart. ‘De Rotterdammer’, ook de heer Diemer, onderscheidt geen personen van zaken, en geeft daarom een geheel onzuivere, natuurlijk zuiver-hypothetische voorstelling, zowel van bedoeling als van mentaliteit van den polemist, die het blad - thans ineens - niet aanstaat (hoewel hij in een tijd, waarin zijn polemiek met de Chr. Gereformeerden veel scherper was dan nu, door denzelfden hoofdredacteur is uitgenodigd tot geregelde medewerking; ik mag dat wel vertellen hier, omdat, indien de invitatie aanvaard was, ze toch publiek bekend geworden zou zijn). Deze merkwaardige probleemverschuiving blijkt b.v. in volgende passage: Wij hadden pas het genoegen een zeereis mee te maken met een driehonderd geestverwanten, uit verschillende Kerken afkomstig. Wellicht nooit sterker dan bij een dergelijke gelegenheid spreekt het gemeenschappelijke tot ieder. En toch geloven wij niet, dat bij zelfs één het persoonlijk kerkelijk besef is verzwakt geworden, integendeel, het zal versterkt zijn geworden. De waardering tegenover de vrienden uit andere Kerken is niet kleiner, maar groter geworden. En wij achten dit van grote waarde, en wij konden daarom Drs van Deursen, den voorzitter der Ned. Chr. Reisvereniging zo goed verstaan, toen hij dit als een belangrijk voordeel zijner Reisvereniging naar voren bracht. Deze zinnen hebben nu letterlijk niets te maken met de zaak, waarover hier de discussie begon. Om te beginnen zou de kwestie pas interessant worden, als de Heren Kersten en Zandt ook op het schip geweest waren. Men kon dan zien, inhoeverre ‘het gemeenschappelijke’ den Heer Diemer met evengenoemden verbonden had. Want zij werden in zijn blad - volkomen terecht - bestreden, en het blad werd daarbij gesteund, laat ons zeggen door dominees, zelfs door K.S., die zich wel wachtte dezen beginselstrijd een hobby te noemen van den Heer Diemer. Maar voorts: vacantiereisjes zijn prettig, maar gewoonlijk een moratorium. Men moet niet uit het twaalfjarig bestand de krijgsregelen voor den 80-jarigen oorlog afleiden. En dan: meent de Heer Diemer nu werkelijk, dat de mentaliteit | |
[pagina 71]
| |
zijns schips onverenigbaar is met mijn polemiek tegen verschillende mensen? Hij kan de tegenstelling tussen hem en mij op dit punt zichzelf alleen maar suggereren; maar dan is dit een ongeoorloofde hypothese, waarop verder een denkbeeldige redenering gebouwd wordt en in de recensie over mijn ziel wordt ingevlochten. Met zielen heeft in kwesties van geest niemand iets te maken. Wie de dingen niet onderscheiden kan, moet niet gemakshalve een ander van hetzelfde euvel populair beschuldigen. Heeft de Heer Diemer in 1929 al eens met Ds Kersten gepraat in Spitsbergen-stijl? Ik wel: we zaten genoeglijk samen in één auto. Maar ik heb zijn publieke werk na dien even hard publiek veroordeeld als......de Heer Diemer. Spitsbergen - in een auto......Of, om tot de chr. gereformeerden te komen: met één der Apeldoornse voorgangeren correspondeer ik herhaaldelijk allervreedzaamst. Uitlening en te-geschenkebieding van boeken komt zelfs voor. Met een paar chr. geref. dominees converseer ik soms allergenoeglijkst, niet alleen, enkele weken geleden in het buitenland (al was 't niet zover als Spitsbergen), maar ook in het binnenland. Met een ander, een chr. geref. predikant, heb ik eens samengewerkt, om een chr. geref. kerklid uit groten nood te redden: drie mensen slechts weten daarvan af, en 't was juist in den tijd van de scherpste polemiek. En met den Heer Joh. de Heer heb ik aan een tafel gedineerd, en genoeglijk. Maar op zulke momenten helpen wij den beginselstrijd niet vooruit. Of liever: wij doen het wel, want we laten elkaar zien, dat we elkaar niet als personen behoeven te haten, om de eer der waarheid tegenover elkander op te houden. En nu kom ik meteen, waar ik wezen moet. Het is mijn stellige overtuiging, dat het niet-polemiseren betekent: den broeder loslaten. Als de Chr. Geref. kerk door de gereformeerden wordt losgelaten in de polemiek, en zij doet het ons, hoewel zij den volke verkondigt, dat wij zeer grote dwalingen hebben, dan geven we elkaar wederzijds den Satan over. Waartoe we geen recht hebben, omdat we niet de autoriteit van Paulus en niet de zwakheid van ‘De Rotterdammer’ ons mogen toe-eigenen. Ik heb meer dan eens, rechtstreeks of zijdelings, zo iets geschreven. Ik heb gezegd, dat het eerste verstand van de bergrede ons verplicht, in de kerkelijke sfeer het klimaat van den eed vast te houden, anders worden wij een huis van Babel. Ik heb geschreven, dat b.v. de Heren Geelkerken, Wisse, en ik slechts zolang elkaar als broeders behandelen, wanneer | |
[pagina 72]
| |
wij ieder voor zich zweren dat onze apologetische en polemische redenen in den grond waarheid voor God zijn. Zodra we dat niet durven zeggen, of erover heen glimlachen in dat vervloekte relativisme, dat velen broederlijkheid, en dat ik ellendig défaitisme noem, hebben we elkaar onttrokken wat wij als brood van mensen en engelen aandienen. Indien de Heer Diemer zulke expectoraties, die ik herhaaldelijk publiceerde, niet verkiest te lezen, mij best. Wil hij ze niet geloven als eerlijk bedoeld, het staat hem wel niet vrij, maar ik zal er geen woord aan verspillen. Maar hij moet niet andere onderstellingen over mijn bedoelingen geven, wanneer ik zelf motieven en zienswijze laat beoordelen, en, voor wat de objectieve belijdeniswaarde betreft, ter toetsing overgeef. ‘De Rotterdammer’ moet niet draaien. Eerst werd gezegd: Week aan week misbruik. Volgende keer voorzichtig: ditmaal niet tijd en wijze onderscheiden. Laat ‘De Rotterdammer’ liever zelf eens tijd en wijze onderscheiden in mijn polemiek. Zodra ik b.v. een rede voor de Ned. Chr. Radio Ver. - interkerkelijk! - misbruik voor polemiek tegen Dr. Geelkerkens groep of tegen de Chr. Gereformeerden, mag het blad mij dadelijk kapittelen. Daar is een interkerkelijke bodem. Ik betreed meer van die bodems, al schijnt de heer Diemer dat alleen van zichzelf te onderstellen, momenteel. Maar is ‘De Bazuin’ soms interkerkelijk? Of is die heel-kerkelijk? Indien ‘De Rotterdammer’ waarlijk interkerkelijk zijn wil, dan moet dit dagblad zich niet de weelde permitteren polemiek tussen kerk en kerk te gaan beoordelen. Dat doet ‘De Standaard’ ook niet. Wij hebben geen behoefte aan een recensie-geest, zoals ‘De Nederlander’ die heeft. Wil men zakelijk spreken, dat kan. Maar een verschil van methode moet niemand maken tot een verschil van ziel (week aan week zijn stompe of scherpe zinnen misbruiken noem ik een gruwelijke, ethische, overtreding voor God). Want het verschil is er in methode. Als b.v. ‘De Rotterdammer’ meent, zich te moeten mengen in de kwestie van de Geref. Stud. Beweging - ik weet niet of zo'n adviezendienst interkerkelijk is - dan zegt het blad: de S.S.R. moest het woordeke ‘Assen’ niet uitspreken. Ik beweer: iedereen moet dat woordeke uitspreken, want het ging in Assen om een interessant probleem van Schrift-beschouwing, dat ieder studerend en christelijk mens aangaat, van wat kerk hij ook zij. Met den vermoedelijken schrijver van dit artikel zou ik, | |
[pagina 73]
| |
als ik hem morgen ontmoette, even vrolijk kunnen zijn als ik tevoren was. Maar dit neemt niet weg, dat ik zijn methode van interkerkelijkheid niet deel. Tenzij men interkerkelijk zuiver opvat als de negatie: geen kwesties behandelen, als nu juist een kerk ze aan de orde stelt. Maar dan zeg ik toch: dank u wel. Waarom worden de politieke kwesties interessant, als ‘De Rotterdammer’ ze behandelt? En waarom zou ieder moeten zwijgen over een waarheidsprobleem, als een kerk het aan de orde stelt? Wat zijn de mensen vaak bang voor de kerk. Nu komt ‘De Rotterdammer’ ons verzekeren, dat het blad zich tot taak stelt: bijeenhouden, wat volgens de grote levensbeginselen bijeen hoort. Ik zou, met gelijke munt betalende, kunnen zeggen: Bekeerlingen maakt men zo niet. Maar ik zeg liever iets anders. Ik beweer, dat polemiek hetzelfde kan bedoelen. Als ik aantoon, dat tussen Chr. Geref. en Geref. geen noemenswaard verschil bestaat, en dat wat men daarvan zegt niet bestand is tegen nuchter onderzoek, dan heb ik minstens evenveel willen doen voor de eenheid der kerken, als de heer Diemer voor een andere terrein. Maar als men het klimaat bederft, door van medechristenen zonder nadere onderscheiding te zeggen: wel gefeliciteerd, hoor, God heeft dat nu allemaal gedaan - om den volgenden keer precies hetzelfde zinnetje te declameren aan den volmaakt tegenovergestelden kant, dan geloof ik, dat wat het beginsel betreft, Gods naam hier ijdellijk wordt gebruikt - onbewust -; dat, wat de liefde betreft, hier vorm voor wezen geschoven wordt (liefde leeft van onderscheidingen) en dat wat de vruchten betreft, hier geen enkel positief vruchtje gewonnen wordt. Het enige zal zijn, dat ‘De Rotterdammer’ abonné's krijgt; dat anderen zeggen: ik bedank, totdat het blad zich onthoudt van approbaties, die den beginselstrijd op niet-politiek terrein voorbijgaan, en dat men den GROTEN ONDERBOUW helpt optrekken (Gods approbatie over de speciaal-kerkelijke houding) die later leiden zal tot een christelijk-gereformeerde actie binnen de A.R. partij, gelijk de Hervormden desgelijks doen. Zo b.v. is MIJN werk gericht tegen de versplintering op school-gebied. Maar de bedoelde ‘Rotterdammer’-zinnetjes steunen de versplintering op dit terrein. Deze ‘waardering’ sanctioneert b.v. speciaal chr. geref. scholen. Ik vind die onzin. Georganiseerd misverstand. Wie vecht nu voor het bijeenhouden? De ‘Rotterdammer’, door God alzo er bij te halen, zeker niet. | |
[pagina 74]
| |
Ireniek, die de waarheidseisen prijsgeeft, loopt straks weer uit op versplintering. Ik schrijf dit artikel, geheel vreemd aan de stemming van ‘ik zal hem wel krijgen’. Deed ‘De Rotterdammer’ dat ook? Bleef ze bij het éne geval waar ik over sprak? |
|