gemeenschapsworsteling steeds weer direct de besprokene en de aangesprokene van God. Hij alleen, die bewust ambtsdrager achter en uit Christus geworden is, behoudt in de zuiging van vaak kolkende cultuurstroomingen zijn persoons-idion te midden van de opstuwende massieven van ‘menschenmateriaal’, die den individu meêzeulen of - vertreden. ‘Menschenmateriaal’, dat is een klaagwoord, dat men pleegt te reserveeren voor de beschrijving van ten oorlog opgecommandeerde legers: koningen en dictatoren heeten zich van zulk ‘materiaal’ te bedienen. Alsof niet de directies van ‘vakbonden’, van ‘unions’, gelijkelijk handelen....
Maar wie uit de steenrots van Christus gehouwen is, die scheidt - zooveel 't aan hèm ligt - zich nooit, maar ònderscheidt zich altijd (1 Cor. 2). De bergrede, gelijk de tot den israëlietischen man gerichte dekaloog, spreekt hem individueel toe, en anderen ook, en, bij heel het uitgaand Woord van God zich parende, werkt de Geest door acten-van-herschepping een ‘politeuma’ (Filipp. 3:20), waarvan wij burgers mogen zijn, en dat in de hemelen zijn centrum en zijn residentieheeft, en zoo op aarde krachtig is, juist ook in gemeenschapsvorming. Het ‘politeuma’, de staat, die in de hemelen is, zal zijnerzijds tegen een politeuma, een staat, die beneden is, nimmer revolutioneeren. Maar als het aardsche politeuma zijnerzijds de burgers van het hemelsche beveelt, dit laatste te verloochenen (en de arena van den dan volgenden strijd is altijd cultuur-religieus), ja dàn komt er dat smartelijk roeien-tegen-den-stroom-op. Maar ook zóó houdt in elke cultuur-verwording de groote Hofmeester en Huisbewaarder Gods het ‘zout der aarde’ gaaf en gezond.
Wie de bergrede heeft ondergaan, zal misschien met verbazing stuiten op dat vreemde bijbelwoord, dat hem ergens toespreekt: doe zóó en zóó, want anders zoudt gij uit de wereld moeten gaan. (1 Cor. 5:10). Hierom verwondert hem soms dit schijnbaar accommodeerend woord, omdat hij na de bergrede eigenlijk geen oogen-