Christus en cultuur
(1948)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendK. Schilder, Christus en cultuur. T. Wever, Franeker 1948
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen, signatuur: 122 H 42
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Christus en cultuur van K. Schilder uit 1948. Het werk is een herziene tweede druk van een opstel, dat in het jaar 1932 verscheen in de eerste uitgave van de bundel Jezus Christus en het menschenleven.
redactionele ingrepen
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 4, 6, 120, 125, 126 en 128) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina 1]
CHRISTUS EN CULTUUR
[pagina 3]
Prof. Dr K. SCHILDER
CHRISTUS EN CULTUUR
T. WEVER - MCMXLVIII - FRANEKER
[pagina 121]
INHOUDSOPGAVE.
bladz. | ||
---|---|---|
Woord vooraf | 5 | |
Paragraaf | ||
1 | 7 | |
Christus en cultuur (7). | ||
2 | 7-8 | |
Het vraagstuk permanent actueel (8). | ||
3 | 8-14 | |
Geen onbetwist cultuurbegrip (9); Devaluatie der in het begrip optredende componenten (10); Wantrouwen op den areopagus der devaluanten (11); Geen gelóóf voor een christelijken areopagus (12); Het ‘neen’ vooral der niet-theologen tot geloofsvooroordeelen (13); Principiëele onzekerheid - een ongeregistreerd dogma (14). | ||
4 | 14-16 | |
Theoretische onzekerheid inzake practische (15); Onhelderheid inzake ‘souvereiniteit in eigen kring’ (16). | ||
5 | 17 | |
De Schrift slechts wijst de fundamenten (17). | ||
6 | 17-21 | |
Niet uitgaan van ‘het christendom’ (18); Feiten dwingen, normen bevelen (19); Feiten geven niet, doch krijgen interpretatie (20). | ||
7 | 21-25 | |
Niet uitgaan van ‘Jezus’ zonder meer (21); Ubi vides, ibi fides (22); Beide ambtsnamen onafscheidelijk (23); De profetie verklaart den profeet (24). | ||
8 | 25-29 | |
Christus' ‘kairos’ door Hem niet gevonden, maar toebereid (25); Geen ‘Jezus-beeld’ als eigen ontwerp (26); Een cultuurhistorisch gericht (27); Tusschen westersch spreken en oostersch zwijgen (28). | ||
9 | 29-31 | |
De schuld, óók der kerk (29); Kleinkramerij van cultureel geinteresseerde theologen (30); De vlotheid van elk gewenscht tegenbetoog (31). | ||
10 | 31-36 |
[pagina 122]
Parg. | bladz. | |
---|---|---|
Ook serieuse probleemstelling in zichzelf onzeker (32); Niet een uitblinker onder docenten maar de Eersteling van de profeten (33); De via dolorosa van elken cultuur-kalenderdag (34); Geen privaat-docent het Hoofd derpublieke profeten (35). | ||
11 | 36-37 | |
Pleromatisch, definitief, gegarandeerd ambtswerk (36). | ||
12 | 37-41 | |
De ééne onder vele Jezussen en vele christussen (37); Geen natuurfunctie als ‘levende ziel’, doch ambtsfunctie als ‘levendmakend pneuma’ (38); De ambtsgedachte wijst de samenhangen (39); Apostolaat is eerder principieele dan expansieve arbeid (40); De vleeschgeworden Logos ook te voren kosmisch werkzaam (41). | ||
13 | 41-44 | |
Naiveteit, geen paradisale spelbasis, doch postparadisale afvalsvrucht (42); De brònnen spreken vóór de steenen (43). | ||
14 | 44-46 | |
God in Christus eenig subject der ‘katallagê’ (44); Historische administratie van leven en van dood (45). | ||
15 | 46-50 | |
De origineerende God wordt origineele mensch (46); Zondeloos en zondebrekend respondent op alle situaties (47); Een kruistocht, ondernomen vanwege Gods. eigenaarsrecht (48); Parabel der talenten: mandaat van kosmische exploratie (49). | ||
16 | 50-56 | |
Foederale beschikkingen nimmer cultureel-indifferent (50); Normale zelfcultuur nimmer personalistisch (51); Scheppingsordeningen, al of niet ‘krachteloos’ ter levensontplooiïng (52); Medearbeiders Gods - een ook cultureele imperatief (53); Het paradijs - bruggehoofd voor Adam(iet) naar ‘adama’ (54); Analyse van de grondleggende mandaten (55); Cultuur is religie, geen religiositeitsuiting of -cultus (56). | ||
17 | 56-60 | |
Separatie van religie en cultuur met verdergaande ont-binding (57); Differenties worden antithesen; de isolationisten verkavelen terreinen (58); Afwerping van zedelijke banden leidt tot afweer van natuurlijke (59). | ||
18 | 60-65 | |
‘Algemeene genade’ in ‘algemeene Geestes-werking’? (60); ‘Weerhouding’-figuur van Gods in tijd ‘leidende wereldoeconomie’ (61); Hypothesen, die haar eigen schematisme doorbreken (62); Weerhouden is: het aequilibrium forensisch poneeren (63); Geen generale gratie (64). | ||
19 | 65-74 |
[pagina 123]
Parg. | bladz. | |
---|---|---|
Geen niet Christologisch bepaalde historie (65); Een ‘ingeschoven’ interim, geen positum aposteriori (66); De oudchristelijke ‘geuzen’ hebben Rome veroverd (67); Een ‘miskraam’ bereidt opnieuw de cultureele kraamkamer (68); Pontifex maximus: getrouwst cultuurcelebrant (69); Confessioneele zuivering beteekent cultureele wedergeboorte (70); Het hoerzijn, niet het vrouw-zijn van de ‘hoer’ is vervloekt (71); Profetie meer dan macht, leer meer dan teeken (72); Palingenesie als nieuwe schepping: ook cultuur-voorziening (73); De katastrofe, als moment niet in bráák, doch in bóuw (74). | ||
20 | 74-84 | |
‘Koinoonia’, meer dan natuur- of belangen-gemeenschap (75); ‘Sunousia’ scheppings-, ‘koinoonia’ hèrscheppings-werk (76); Weerhouding en inhouding: gemeene temperantie (77); Constante temperantie in niet-constante tempering (78); Graadverschillen in de getempereerde tempering (79); De cultuurhistoriografische paragraaf van het ‘interim’ (80); Alle residuën zijn ‘vestigia’, - maar niet omgekeerd (81);Residuën retineeren is geen garantie tegen het residuën detineeren (82); Instrumentencultus is doelverzaking, ook in de cultuur (83). | ||
21 | 84-86 | |
Cultureele wegbereiding voor den Vergulden Dictator (84); Een afgeknotte pyramide: eindgegeven (85). | ||
22 | 86-89 | |
Een afgehouwen tronk, - waaruit de ‘Spruite’ schiet (86); Neocalvinistische cultuurhybris? (87); Al of niet schriftuurlijke geschiedenis-waardeering het critieke punt (88). | ||
23 | 89-92 | |
Op de grens van natuur-gegeven en natuur-gebruik valt de beslissing (89); Torso's, ook bij ‘ons’ (90); Christus houdt de sleutels der arena voor zich (91). | ||
24 | 92-93 | |
Ceen immanentisme loochene den transcendenten Wetgever als immanent (92). | ||
25 | 93-97 | |
Geen onthouding om de onthouding (93); Onthouding vanwege vasten en aanstaanden nood (94); Offerplicht ter compensatie van anderer snoeplust (95); Negatieve ascese terwille van de positieve (96); Onthouding als acte van door genade gewerkten zelftemperantiewil (97). | ||
26 | 97-102 | |
‘Rechtlijnig’ cultuurgenesiologisch optimisme (98); Een zaak van missie worde niet versmald tot een van permissie (99): Reeder en kapitein zijn twee: God en Zijn beeld ook (100); Het calvinisme hier evenmin onbevoegd als incompetent (101). |
[pagina 124]
Parg. | bladz. | |
---|---|---|
27 | 102-112 | |
Universeele ‘recapitulatie’ in Christus, qua Kerkhoofd (102); Is recapitulatie recollectie? (103); Consummatie als vaststelling eener optelsom? (104); Pacifieke réunie? Of uiterste conclusie? (105); Alle dingen niet onder een ‘hoofd’, doch in een hoofdsom (106); Gods kephalaiosen zijn die van den Rhetor, die tevens Schepper is (107); ‘In’ den van eeuwigheid Hooge en in tijd Verhoogde (108); Hoofdsom der historie bepaald door Hoofd der kerk (109); De centrale plaats der kerk als moeder der geloovigen (110); Kerkelijke confessie, de eenige dam tegen pantheiseerend immanentisme (111). | ||
28 | 112-115. | |
Kerkleven en persoonsgarantie (112); Menschenmateriaal voor het beneden-, burgers voor het boven-politeuma (113); ‘De’ wereld en ‘déze’ wereld; lot in déze, plicht jegens géne (114); Niet uit ‘de’ wereld gaan, wel tegen ‘déze’ profeteeren (115). | ||
29 | 115-119 | |
Natuur is aenigmatisch, niet openbaring (116); Niet de cultuur, doch de zonde doodt (117); Antithetisch christendom, tegen antitheseloos panchristisme (118); De ‘dwaas in Christus’ (119). | ||
Inhoudsopgave | 121-124 |