§ 21.
En wel zal de antichrist, in het laatst der dagen, als God de interims-wet van zijn weerhouding opheft, en in een acute dramatische spanning de katastrofe van het oordeel snèl naderbij doet rukken, een werkschema ontwerpen, dat in een korte spanne tijds, tegenover elk aan christelijke invloeden nog eenigszins herinnerend cultuurbeeld, een anti-cultuurbeeld der zonde voor het oog der wereld zal willen stellen, en een anti-programma zal pogen àf te werken. Maar om te verstáán, wat dat voor ons onderwerp beteekent, moet men op twee dingen letten: ten eerste: die antichrist is dictator; en ten tweede: hij wordt van den torentrans, waarop hij staat te glorieeren, afgeworpen, ‘in de helft van zijn dagen’.
Hij is, in de eerste plaats, dictator, zeiden wij, d.w.z. de oorsprongen van zijn optreden, en ook van zijn daemonische anti-cultuur-ontwerpen, komen niet op, langs normale ontwikkelingswegen, uit het voorhandene, doch worden met geweld opgedròngen aan een tegen zichzelf verdeelde wereld. Naar de strenge logica van Gods verhardings-oordeel, dat over de wereld heengaat, zal God zelf hem daartoe in staat stellen. De ‘democratische’ wereld ondergaat haar straf, als ze uitmondt bij den Vergulden Dictator. Hoe en waardoor God hem tot dit kwade werk in staat zal stellen? Door de reeds genoemde ‘actieve toelating’ Gods, die hem de inventies vergunt van zóóveel ontdekkingen, als noodig zullen zijn voor de ‘wonderen van den antichrist’ (2 Thess. 2, Openb. 13). Hij zal er mee pronken: de materialen van den kosmos worden straks gebruikt en verwerkt in het grootsche spel der uiteindelijke georganiseerde zedeloosheid. De verliefdheid op cultuur-fragmenten, cultuur-flitsen, nauwelijks geregistreerde (immers: miraculeus gevonden) cultuur-instrumenten, die verliefdheid zal dan tot