door bizondere genade God uit dooden weer levenden schept, en ‘menschen Gods’ ‘tot alle goed werk volmaakt toerust’. En voorts: waar Hij hen en hun werken onderling verbindt. Want de teleologisch-ge richte cultuurbouw is geen zaak van losse individuen, doch van een hechte gemeenschap. Daarom is het geloofsartikel van ‘de gemeenschap der heiligen’ (die ‘koinoonia’) ook direct van cultuurbelang. En is kerkscheuring (de wezenlijke, niet wat de hierarchie daarvan maakt) ook altijd cultuur-ravage. Maar kerkherstel, ook wanneer het aantal der belijders slinkt, beteekent steeds weer tevens cultureel herstel. En wanneer eenmaal die waarachtige belijders zullen zijn geboycot en daarom hardhandig zullen verwijderd zijn van de cultureele werkplaatsen en - fondsen, dan zullen zij toch nog evangelisten zijn: wegwijzers der cultuur, al zijn ze ook op zij geworpen. De eenige toch, die cultuur-bron heeten mag, is Jezus Christus.
Wij weten, dat dit ‘standpunt’ brutaal genoemd is. Maar die het zeiden, deelden dan ook ons ‘credo’ niet. Zij kenden geen Woord Gods, dat in de geschiedenis historisch, d.w.z. uit eigen zaad continue vruchten wekkende, ingaat met effect. Het ‘Woord Gods’, gelijk zij het zien, is geen ‘zaad van wedergeboorte’. Een ‘keten van heil’ wordt naar hun inzicht niet gesmeed hier onder de wolken. Wat hier beneden vrucht voortbrengt, dertig-, zestig-, honderdvoud, dat kàn naar hun gedachte geen zaad van boven zijn geweest.
Wij gaan op deze theorie niet verder in. Tegen het barthianisme opponeeren kan slechts dan serieus geschieden, wanneer er meer ruimte voor afgestaan wordt, dan hier ons openstaat.
Maar laat zich niemand verleiden met de gedachte, dat het hier een strijd van argumenten is. In den grond toch staan we voor een geloofsbeslissing. Men neemt de Schrift, zóó als ze daar ligt, als Gods Woord aan, of doet het niet. Wij weten zeer wel, dat ons ‘standpunt’, zoodra de Schrift ons zou ontvallen zijn, geen bewijs voor zijn juistheid meer kan aanvoeren, evenmin als 't andere.