Christus en cultuur
(1948)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
Toen kwam de ontbinding. Zijn leven werd verbrokkeld. De wereld ook: geheel en deelen werkten niet meer naar elkander toe. De menschelijke geest, verward, verdwaald, zòndig, verwaand, zelf in beginsel ont-bonden, begon te ont-binden, d.w.z. te abstraheeren, uiteen-te-rukken, te seponeeren en te separeeren. Hij hield op generaal te denken, en breed-kosmisch, de ‘deelen’ in verband houdende met ‘het geheel’, en dit te plaatsen onder God, doch veranderde zijn ‘katholiseerende’ belangstelling in ‘specialiseerende’, d.i. détailleerende. Détails, waarop men ‘zich verlieven’ kan, werden losgemaakt van het ‘geheel’, waarm men God moet ‘liefhebben’. Zijn ooren stopte hij voor de in Gods wet hem bekend gemaakte, en uit de tragische mislukkingen van zijn bestaan bevestigde waarheid, dat hij, eenmaal tot zonde vervallen, geen enkel thema in het groote verband van het geheel van Gods composities meer kon of wilde overzien, laat staan: in zijn eigen composities uitwerken. Zoo kwam het tot de separatie van religie en cultuur: de voorhoede van het geslacht van Kaïn koos ‘de cultuur’ en gaf de ‘religie’ als een ànder ding cadeau; en de achterhoede van het geslacht van Seth vond die verdeeling bèst in orde. En dàt was nog het ergste. Want van den beginne was het alzoo niet geweest. Nog verder werkte de zonde verwoestend in; want het ontbind ngsproces kan niet stilstaan. Niet slechts de abstraheerende uiteenrukk ng van het geheel in ‘deelen’, ‘kringen’, ‘sectoren’, ‘terreinen’, ‘interessengemeenschappen’ zelf, is gevolg der zonde, maar ook binnen zulke (door abstractie verkregen) ‘kringen’, ‘terreinen’, ‘gemeenschappen’ zelf treedt de ontbindingsfactor weer op, om het ont-katholiseeringsprincipe tot verdere doorwerking te brengen. Want terwijl God de onderscheiden, die Hij in Zijn schepselen gelegd heeft, doet samengaan tot en in een ‘pluriforme’Ga naar voetnoot1) eenheid, daar neemt de Satan de onderscheiden te baat, om | |
[pagina 58]
| |
te scheiden. God verbindt de rassen en laat in hun samengaan de ‘veelvormigheid’ der menschheid zien. Satan neemt ze tot principe der verdeeldheid, en forceert zoo een rassenstrijd. Eenzelfden kant gaat het uit met klassen, sexen, karakters, nationaliteiten, vakgemeenschappen. Om in het raam van een paulinisch beeld te blijven: het oog brengt het oog in cultuur, het oor het oor, de hand de hand, de voet den voet, en de specialiseeringswoede vreet zóó diep in, dat de vraag, of die lichaamsdeelen dan niet elkander noodig hebben, alleen gereserveerd blijft voor de momenten, waarin de wereld ‘een kater heeft’, b.v. in wat men noemt: een ‘na-oorlogsche mentaliteit’. En ook in zulke momenten is het stellen van de vraag niet veel meer dan de verwijzing naar een memoriepost. Persoonlijke aanleg misvormt zich tot eenzijdigheid. Het ééne ‘type’ wordt straks de tégenstelling van het andere, waarvan het oorspronkelijk toch slechts aanvulling had te wezen. Differenties worden overal tot antithesen. De cultuur, als in systeem gebracht streven van het zich ontplociend menschheidstotaal naar het te winnen arbeidstotaal, is hierdoor reeds bezig zich formeel te ontbinden; want zóó handelend, tasten de menschen juist het systeem aan: de babylonische spraakverwarring is een straf, doch wordt dan ook prompt voorgesteld als een goed. En deze formeele ontbinding is gevolg van een materieelen afval van God: het geloof in Zijn verbondswoord werd losgelaten: de ambtsidee werd daarmee prijsgegeven; de ernst week voor spel en - spel-cultuur (sport-yerdwazing; vier kolommen sportnieuws, een half kolommetje kerknieuws; groote letters voor den winnaar voor een match, geen één letter voor de zaak van een geestelijke worsteling; óók in ‘christelijke’ bladen). De hoop, die in de wedergeboorte aller dingen straks elk | |
[pagina 59]
| |
deel op zijn plaats in het geheel ziet staan, is losgelaten; bij den dag wordt de wereld nerveuzer en de ‘cultuur’ meer een kazemattenbedrijf: elk kruipt in het zijne op kommando van ‘zijn’ vakgroep. De liefde tot God, die in het Zijne tot Zijn recht moet komen, wijkt, en maakt plaats voor verliefdheid op een van zijn Maker losgeslagen creatuur. De eenheid is er niet meer, en wordt ook niet meer gezocht, omdat alleen uit God de eenheid wordt gevonden, en God als vijand geldt. De oorspronkelijke levensstijl van het ‘gebod des levens’ (in het paradijs) wordt niet langer gevolgd; en 't argument (àls er nog geargumenteerd wordt) luidt: dat men nu eenmaal in de woestijn zit, en dat dáár met paradijs-geboden niet veel meer aan te vangen is. Maar het argument verraadt de hyprocrisie van wie het komt gebruiken: de wet des levens is veracht, omdat men God zelf, Die door en in de wet het leven gaf, verloochende. Zijnerzijds heeft de losgeslagen mensch geen door de zedewet bepaalden cultuurstijl meer; slechts in zooverre God (gelijk Hij straks ons blijkt te doen) de geschapen wereld nog, om Zijns zelfs wil, binnen de kosmische natuur-verbanden besloten houdt, zal de mensch door deze vaste beschikking Gods zijn leven, ook in zijn cultureele praestaties, gebonden voelen. Moge al de zedelijke wet van God niet meer den cultuurstijl bepalen, de natuurwet blijft den cultuurproducent binden, met sterke zeelen. De zeelen van den natuurdwang zijn intusschen andere dan de koorden van Gods liefde. De vaste greep van Gods natuurordinanties omklemt zoowel Gods vriend als vijand. Maar wat dien vijand betreft: lag het aan hèm, dan zou hij trachten, van wat ‘natuurlijk’ is en functioneert, zich te bedienen in de bestrijding van de zedelijke wet; hij zou, ook, en juist in zijn zede-looze cultuur, als hij maar kòn, graag willen komen tot den eigen ‘stijl’ van Satan, die immers evenmin het grondschema van Gods oorspronkelijke schepping heeft kunnen breken, maar die toch met alle kracht de wereld, die Gòd gaf, zedelijk verderven wil. Er zijn al ‘cultuurstijlen’ van het ‘satanisme’ geweest. |
|