sing; met Zijn betalend bloed koopt Hij het vernieuwingsrecht voor de nu ‘nieuw’ geheeten menschheid Gods; ze heet nu: Zijn verloste, Zijn christelijke gemeente, en is uit en met Hem erfgename van het eeuwige leven.
Maar aangezien dat eeuwige leven (evenals de eeuwige dood) voor Hem en voor alle menschen reeds hier een aanvang nam of nemen moet, hier in deze ‘cultuurwereld’, daarom doet Hij nog een tweede ding. Alle leven en alle dood wordt nu aan Hem in administratie gegeven, wijl ze door de rechtskonstitutieve betaling van Hem zelf in ‘het midden der geschiedenis’ in hun eeuwigzijn bepaald blijven. Zoo bedient Hij den eeuwigen dood als Christus-vonnis-van-doem aan wie in hun historisch bestaan van Zijn rechtsbeslissing zich vervreemden (waartoe zij ook ‘gezet’ zijn). Doch Hij bedient het eeuwige leven als Christus-vonnis-van-vrijspraak aan wie in hun historisch bestaan aan Zijn rechtsbeslissing vertrouwend zich overgeven (waartoe zij ook ‘gezet’ zijn). Derhalve komt Hij door zijn Heiligen Geest (Die het ‘midden der geschiedenis’ naar het ‘einde’ werk-dadig heen-stuwt) twee dingen doen. Ter eener zijde zal Hij in de cultuurwereld de druiven der aarde rijp stoven om vertreden te worden in den wijnpersbak van Gods toornbediening. Ter anderer zijde komt Hij door denzelfden Heiligen Geest, ‘in’ Wien Hij zelf de ‘duizend jaren’ van Zijn eigen vredesheerschappij ‘voldraagt’, de door hem gekochte arbeidsgemeenschap en ambtsgemeenschap Gods toebereiden tot den arbeid en den dienst van God, opdat al haar levende leden ingaan tot de stad der voleinde glorie.
Een rechts-strijd dus.
En een krachts-strijd daarom.
De rechts-strijd, dien Hij uitstreed voor het oog van God en Satan werd beslist in het midden van het tijdsbestek der wereld en zette zóó haar fundamenten weder vast.
En de dynamische worsteling, die Hij principieel voor eeuwig